56 dan ook in vele gevallen nauwer verbonden is met die van Amsterdam dan met die van Haarlem. Deze gang van zaken is niet zonder invloed gebleven op de bebouwing van het tegen de Oude Hout grenzende gedeelte van de Baan. Op 23 mei 1695 kocht Adriaen de Quesnoy, koopman te Amstedam, die reeds in het bezit was van twee aangrenzende percelen tuingrond, een huis met erf aan de Lindelaan Wester-Krommelaan)groot ongeveer 350 centiare, achter- strekkende aan de Baan (Dreefzijde). Met deze aankoop werd de grondslag gelegd voor het bezit, dat later zou uitgroeien tot het vorstelijk buitenverblijf van de Amsterdamse bankier Henry Hope. Voordat Hope eigenaar werd van de m 1769 door hem gekochte gronden met opstallen waren hem nog acht andere eigenaars voorafgegaan, die er allen aan hebben medege werkt, de een meer, de ander minder, dit bezit door aankoop van aangrenzende kleine percelen steeds verder uit te breiden. De Quesnoy heeft het huis staande aan de westzijde van de Lindelaan vervangen door een nieuw en mooier buitenver blijf met koetshuis en stal voor vier paarden. Anders dan het oude huis, dat uitkwam op de Lindelaan, was het front van het nieuwe huis gericht naar de Baan (Dreefzijde), waarop de Quesnoy inmiddels een vrije uitgang had verkregen. Aan de oostzijde van de Lindelaan had de Quesnoy e eigendom verworven van enige achter de rij huisjes aldaar gelegen tuinen, die zich uitstrekten van de Noorder- tot aan de Zuider-Krommelaan. Ook hier had hij een buitenplaatsje laten zetten. In tegenstelling met het buiten aan de h)reel, dat hij de naam „Welgelegen" had gegeven, noemde hij het buitentje achter de huisjes aan de oostzijde van de Lindelaan „Ongelegen". „Welgelegen", toen nog een eenvoudige buitenplaats van het „hofstede"-type, stond ongeveer daar, waar tegenwoordig de ingang van het Provinciehuis aan de Dreef is. Aan de zuidzijde werd dit vroegere „Welgelegen" toen nog begrensd

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Jaarverslagen en Jaarboeken Vereniging Haerlem | 1962 | | pagina 58