door de op de Oude Hout uitzicht hebbende plezierplaatsjes
„Hout en Baan" en „Ouden Hout", op welke gronden later
de imposante voorvleugel van het huidige Paviljoen is ver
rezen.
Door vererving is het eigendom van de Quesnoy in 1719
gekomen in handen van de te Amsterdam wonende Paulus
Loot, die in 1722 bezitter werd van de ambachtsheerlijkheid
van Zandvoort en in 1723 van de ambachtsheerlijkheden van
Schoten, Akendam, Haarlemmerliede en Hofambacht.
Op 3 januari 1722 verkocht Paulus Loot de buitenplaats
„Welgelegen" aan Pieter Rotterdam, eveneens woonachtig
te Amsterdam. De naam „Ongelegen" is daarna spoedig
buiten gebruik geraakt. Dit blijkt uit de transportregisters
der Stad Haarlem, waarin dit bezit, bij de verkoop op 9 juli
1727 door Pieter Rotterdam aan Jacobus Desmaréz, mede
wonende te Amsterdam, is omschreven als „een buitenplaats
mitsgaders deszelfs huizinge en verdere opstallingen, staande
en leggende buiten de Grote Houtpoort aan de Baan, genaamd
Welgelegen, belend nu of vanouds Martijntje Prs. Wede. van
Abraham Theunisz, ten dele met een gemene muur en verdere
gemene schutting aan de zuidzijde, en Wiggert de Haas aan
de noordzijde, strekkende voor van de Baan (thans Dreef) tot
aan de Lindelaan, mitsgaders de moestuin met deszelfs huisje
gelegen aan de Noorder Krommelaan, genaamd vanouds
Ongelegen, en nu mede genaamd Welgelegen
Na in de jaren 1734, 1745, 1750 en 1754 nogmaals van
eigenaar te zijn verwisseld, en vooral tussen de jaren 1750 en
1766 een belangrijke uitbreiding van tuinen te hebben ver
kregen, is de buitenplaats Welgelegen met al zijn „huizingen
en verdere getimmerten, mitsgaders bepotingen en beplan
tingen" op 30 augustus 1769 voor de som van ƒ14.000,
overgedragen aan de Amsterdamse bankier Henry Hope. Dit
bezit, gelegen aan de Baan (Dreefzijde) en blijkens een ver
melding in 1745 „zijn plaisant en vermakelijk uitzicht heb
bende over de Baan Dreef) naar de Haarlemmer Hout en
Herenweg", strekte zich in 1769 achterwaarts uit tot aan de