68
Op 1 mei 1815 kocht prinses „Willemijntje", zoals zij in de
volksmond werd genoemd, van J. A. Koppen de opstal van
het aan de westzijde van de Kleine Houtweg gelegen buiten
verblijf „Zomerlust". De daarbij behorende grond verkreeg
zij in huur van P. Keun.
Hoewel dit buitenverblijf aan drie zijden door de tuin van
Welgelegen was omsloten, werd het toch buiten de omvang
van het Paviljoen gehouden op grond van de overweging,
dat genoemde koop en huur als een privé-aangelegenheid
van de prinses aangemerkt moesten worden.
Op 1 augustus 1823 bood P. Keun de grond, waarop het
domaniale huis Zomerlust was gebouwd, voor de som van
370,aan het Rijk te koop aan. Dit aanbod werd op 19
augustus daaraanvolgende echter van de hand gewezen.
De Franse revolutie, die een einde gemaakt had aan de
gloriejaren der 17de en 18de eeuw, en gevolgd werd door
politieke en economische catastrofes, had ook in ons land een
algemene verarming teweeg gebracht. In het begin van de
19de eeuw werd een groot aantal buitenplaatsen geheel of
gedeeltelijk gesloopt, daar het niet langer mogelijk was ze naar
behoren te onderhouden.
Ook het Paviljoen Welgelegen, dat na het overlijden van
Prinses Wilhelmina op 9 juni 1820 weer onbewoond was,
heeft nog in gevaar verkeerd van verkocht en misschien,
gesloopt te worden7. Uiteindelijk heeft men de Koning
kunnen bewegen van de voorgenomen verkoop af te zien en de
kosten van de nodige herstellingen van het Paviljoen voor
rekening van het domein te nemen. Echter kon niet verhin
derd worden, dat een groot deel van de tot het Paviljoen
behorende tuinen van de hand werd gedaan.
De drie huizen aan de oostzijde van de Kleine Houtweg
en de tuinen tussen Kleine Houtweg en Spaarne met inbegrip
van het zogenaamd Klein Paviljoen, de voormalige hofstede
Vliedzorg, werden op 28 maart 1829 openbaar verkocht. De
drie huizen brachten samen 10.475,op, het Klein Pavil
joen met de daarbij gelegen tuinen 10.000,