74
apart „hofje" voor oude mannen onder te brengen, totdat een
hunner het voorstel ter tafel wierp, om het perceel in te richten
tot een „tehuis ter verpleging van hulpbehoevende oude
mannen".
Hiervoor was verplegend personeel nodig; hoe konden de
regenten verplegers aantrekken?
Dit was voor het driekoppig regentencollege een benauwend
probleem van de eerste orde. Geen hunner was bijzonder
bekend met de toenmalige religieuzenkaart van Nederland.
Hoogstwaarschijnlijk ontdekte een snuffelaar van het trio
in de Pius-Almanak, dat in 1875 leden van de „Genossen-
schaft der Barmherzigen Brüder von Montabaur" be
vreesd voor de gevolgen van Bismarck's Kulturkampfnaar
Nederland waren geemigreerd: zij hadden zich aanvankelijk
in Kaatsheuvel gevestigd, om spoedig te verhuizen naar
's-Hertogenbosch.
Deze broeders wilden de regenten aantrekken. Het college
trok op audiëntie bij de Haarlemse bisschop, mgr. Caspar
Josephus Martinus Bottemanne, en voelde hem de bisschop
pelijke pols, die voor het plan van de regenten bijzonder
gunstig klopte. Monseigneur zocht contact met het Hoofd
der Congregatie te Den Bosch, broeder Longinus, die kort
daarop naar Haarlem reisde. De zaak was spoedig beklonken
en het Generaal Bestuur van Montabaur („Mons Tabor")
gaf zijn toestemming en zegen.
Op 16 maart 1887, thans ruim 75 jaren geleden, maakten
de broeders Rabanus, Marcus en Michael hun entrée in
Haarlem. Zij werden door de regenten van Beresteijn per
rijtuig van het station gehaald en het gezelschap reed ver
volgens naar hotel „De Leeuwerik" in de Kruisstraat, waar
thans het warenhuis „Priba" is gevestigd. Daar werd gemeen
schappelijk de maaltijd gebruikt. Na afloop werden overste
Rabanus en zijn beide medebroeders naar Jansstraat 83
gebracht en aldaar, beladen met vele goede wensen, veilig
afgeleverd. (Inmiddels was het huis, ter dankbare nage
dachtenis van Nicolaas van Beresteijn tot „St. Nicolaasge-
sticht" gedoopt).