92 grijp ik nu terug op Hals' St. Jorisdoelen van 1616, want ook daar zien wij een officier in het midden gezeten die de linkerhand op het vlees laat rusten en de rechterhand met het voorsnijmesje omhoog houdt. Deze officier uit het stuk van 1616 wordt in één der oude beschrijvingen ten onrechte Cornelis Ysbrandtsz van Os genoemd, gelijk ik destijds aan toonde 3. Ik zie hierin een bevestiging van mijn theorie, dat men aan het einde van de zeventiende eeuw voor wat betreft de figuren Van Grol en Van Os de beide schilderijen heeft verward. Gezien de slaafse wijze waarop Cornelis Engelsz. de compositie van zijn leermeester Cornelis Cornelisz. van Haarlem van 1599 en de daarop geïnspireerde schutters maaltijd van Hals van 1616 heeft gevolgd, behoeft dit geen verwondering te wekken. Cornelis Ysbrandsz. van Os was wel de belangrijkste luite nant maar de tweede in anciënniteit. De oudste was Gillis Claesz. de Wildt. Zijn beeltenis kennen wij van een negen jaar later geschilderde schuttersmaaltijd n.l. die van de Cluve- niersdoelen door Hals in 1627. Hij is zeker niet de zeer donkere figuur met gebogen wenkbrauwen, die rechts voor de tafel op het hier besproken schilderij is te zien, maar zeer wel te vereenzelvigen met de luitenant die naast Van Os achter de tafel zit. De donkere officier vóór de tafel is dan de enige nog niet geplaatste n.l. Aelbert van der Meyde. Behalve de officieren komen er, zoals gebruikelijk, ook drie vaandrigs op het stuk voor. Blijkens de bijgeschreven lijst achter in het „Naamregister" waren in de periode 1615'18 als vaandrigs bij de Cluveniers- doelen in functie Pieter Ramp (1611 tot ca. 1630), Claes Huygensz. Gael (1615 tot ca. 1624), Johan van der Meyde (1612 tot ca. 1624). De vaandrig midden achter de tafel moet gezien zijn plaats de oudste in anciënniteit zijn en dus Pieter Ramp. Zijn beeltenis kennen wij van Hals' Cluveniersdoelen 1627, waar hij negen jaar ouder is en de gelijkenis is voldoende overtui gend.

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Jaarverslagen en Jaarboeken Vereniging Haerlem | 1962 | | pagina 94