122
kletsen" en als we voor stijl een klein vijfje hadden gekregen,
begrepen wij ook nooit wat er dan wel aan gemankeerd had.
Het is misschien wel een van de rampzaligste verschijnselen
in de mensenmaatschappij dat de jeugd het talent mist de
waardevolle verworvenheden van de oudere generaties te
herkennen, te erkennen en daarop op de goede manier voort
te bouwen en dat de ouderen meestal met een soort gering
schatting het nieuwe, vaak zonder voldoende onderzoek, ver
werpen en niet zelden negeren.
Dr. P. H. van Moerkerken Jr.
De nieuwe literatuur, die al in die dagen al lang niet meer
nieuw was, namelijk o.a. de „tachtigers", was bij de oude
leraren Nederlands niet in de beste handen. Zij hielden bij
Staring en Potgieter wel zo'n beetje op, mannen als Busken
Huet en Multatuli waren blijkbaar al te nieuw, hun namen
werden ons zelfs nooit genoemd.
Het was nog in het oude Jacobijnestraatgebouw dat er een
nieuwetijdse leraar Nederlands bijkwam, Dr. P. H. van Moer
kerken Jr. die ons met Multatuli enigszins vertrouwd maakte,
ons de geheimen van de „beweging van tachtig" verklapte
en b.v. De Kleine Johannes liet lezen. Hij verwende ons uiter
aard op een bepaalde manier met dat nieuwe dat ons nader
lag en ik weet nog dat het een soort koude douche was, toen we
in de vijfde klasse weer een jaar lang R. Zuidema terugkregen
en die ons bijna dat hele jaar met niets anders dan Vondel te
lijf ging. Voor het eindexamen natuurlijk. Van een opstel
over de Gijsbrecht van Amstel brachten toen maar weinige
van ons iets terecht.
Van Moerkerken heeft op mij nooit de indruk gemaakt dat
hij met hart en ziel taalleraar was. Zijn latere benoeming tot
professor aan de kunst-academie te Amsterdam heeft dat ook
wel enigszins bevestigd. Hij was bij ons de eerste taalman met
een academische graad.
Onze klas had het voorrecht zijn allereerste lesuur op de
school te genieten. Toen hij na afloop van dat uur naar de
parallelklas ging, kwamen jongetjes uit die klas bij ons in-