72
zonden afschriften van alle bescheiden, welke tot het K.B.
van 3 november 1853 no. 61 hebben geleid, in zoverre deze
op de geschiktverklaring der gemeente Sassenheim, als
vestigingsplaats van de bisschop van Haarlem betrekking
hebben.
Daarna verklaart hij
„Alle sedert vermeld besluit, tusschen dien Kerkvoogd en
mijn Departement gevoerde briefwisseling, is steeds
zijnerzijds gedagtekend uit en dezerzijds verzonden naar
Sassenheim. Ditzelfde heeft ook plaats gehad ten aanzien
der ambtsberigten en andere schrifturen, die tusschen
voornoemden Bisschop en de burgerlijke autoriteiten
gewisseld en ter kennisse van mijn Departement gekomen
zijn. Tevens heb ik mij meermalen vergewist, dat de
herderlijke brieven, mandamenten, reglementen en ad
ministratieve beschikkingen door de Kerkvoogd uit
gevaardigd, in de kerken afgekondigd, of aan de geeste
lijken, kerk- of armbesturen uitgereikt, van uit de aan
gewezen vestigingsplaats gedateerd zijn geworden. Er
is dan ook bij mijn Departement nimmer enig blijk
aangetroffen, dat ten bewijze zoude kunnen strekken,
dat de heer F. J. van Vree, in zijne hoedanigheid van
Bisschop van Haarlem eene andere vestigingsplaats
heeft aangenomen dan Sassenheim".
Wel had minister Van Romunde langs officieuze weg ver
nomen, dat de bisschop in het jaar 1855 naar Haarlem was
verhuisd. Maar hij meende, dat deze zaak toentertijd in de
Ministerraad was besproken en dat men tot de conclusie was
gekomen, dat de Heer Van Vree als burgerlijk persoon,
krachtens de wet niet kon worden gedwongen, de vestigings
plaats niet te verlaten of aldaar steeds te moeten blijven
wonen.
„Het lijdt schier voor mij geen twijfel" zo luidt verder
het betoog „dat de geschiktverklaring van het dorp
Sassenheim tot vestigingsplaats van den Bisschop van
Haarlem, in het zoo bewogen jaar 1853 niet is gegrond
geweest op de volle overtuiging, dat die plaats werkelijk