73 goed was, of aan de haar toegedachte bestemming op den duur naar eisch kon beantwoorden. Niemand die de zaak in gemoedelijken ernst overweegt, zal, naar ik geloof, zich daaromtrent illusie maken. Trouwens de bisschoppelijke functien, de veelvuldige kerkelijke be- moeyenissen en de onafgebrokene aanraking met zijne onderhoorigen, waartoe de Heer Van Vree ambtshalve verpligt is, laten zich niet naar behooren uitoefenen op dat dorp, hetwelk alle voor de dioceesane aangelegen heden noodige elementen mist. Het zou uit dien hoofde wel in aanmerking verdienen te komen om de bestaande fictie, die onregelmatig is, tot waarheid te brengen, door de zaak naar behooren te regulariseren". Na te hebben gewezen op de verklaring welke de minister van justitie bij de beraadslagingen over de wet in 1853 had afgelegd, nl.: „dat door vestigingsplaats geenszins de woon plaats wordt verstaan en dat het niemand wordt betwist te gaan wonen, waar hij wil", concludeert Van Romunde: „Onder deze omstandigheden zou het moeyelijk vallen den Heer Van Vree het wonen te Haarlem te ontzeggen. Mogt dit anders kunnen worden verklaard, dan zou toch bezwaarlijk, zonder de zaak in regten te betrekken aan die ontzegging gevolg te verzekeren zijn. Ik behoef er echter niet op te wijzen, dat het voeren van een regts- geding te dezer zaken in de gegeven omstandigheden weinig vrucht kan beloven, maar wel gevolgen zou kunnen na zich slepen, die in het belang van het Staats gezag, zoo wel als in dat van rust en vrede in den Staat, bedenkelijk mogen worden geacht en ligtelijk daarheen zouden kunnen leiden, dat de Heer Van Vree, bij velen in den lande en ook elders, als een offer der godsdienstige verdeeldheid werd aangemerkt en zich als zoodanig een martelaarskroon zag bereid". Z.i. was het gemis van voldoende wetsbepalingen tot rege ling van de rechten en verplichtingen der instellingen van de zg. dode hand, „waaromtrent ik laatstelijk bij mijne missive van den 21 September 1858 no. 7/2140 de eer heb gehad Uwe

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Jaarverslagen en Jaarboeken Vereniging Haerlem | 1964 | | pagina 75