75 treden. Uw H.Ed.Gestrenge zal het mij dus niet ten kwa de duiden, dat ik tijd van beraad neem". Hoe de bisschop zelf erover dacht blijkt wel duidelijk uit het volgende „Ik kan niet begrijpen, hoe in de oogen der autoriteiten het betrekken van een ander huis dan dat, waarin ik nu verblijf heb, daarstelt het facto en eigendunkelijk over brengen mijner vestigingsplaats naar Haarlem. Daar mede staat toch de Houtstraat en de Nieuwe Gracht in geen verband. Vandaar bij mij de gedachte, dat het laten varen van mijn plan, waartoe U H.Ed.Gestrenge mij raadt, mij tegen de gedreigde onaangenaamheden niet zal vrijwaren en dat daarin volstrekt geen dienst aan de Catholiciteit zal gelegen zijn". Intussen hadden enige oude Aprillers het gerucht verspreid, dat de bisschop van Haarlem spoedig in een koets met zes paarden zou rondrijden en dat een generaal met negen aarts priesters zich in de Grote Houtstraat zou vestigen. Als resultaat van de gevoerde besprekingen, werd uit de boezem van het pas opgerichte kapittel 71 een commissie benoemd, welke op woensdag 19 januari 1859 door de mi nister te Amsterdam zou worden ontvangen. Waarschijnlijk zijn deze besprekingen ,,in een sfeer van wederzijds ver trouwen" gevoerd. Twee dagen later deelde de bisschop aan mr. Van Romunde het volgende mede. „Zoo de onaangenaamheden, van welke Uw brief van den 12den dezer gewaagt, mij waarlijk nog dreigen, kunnen zij in het betrekken van een ander huis, dan waarin ik nu sedert bijna vier jaren te Haarlem met medeweten der Regering een rustig verblijf heb gehad, haren oorsprong niet hebben en zou het dus nutteloos zijn, dat ik de Grote Houtstraat niet verliet". Na nogmaals het facto en eigendunkelijk overbrengen van de vestigingsplaats van de hand te hebben gewezen, reageert hij op de geruchten aldus: „Eindelijk meen ik zekere geruchten die, naar mij ver-

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Jaarverslagen en Jaarboeken Vereniging Haerlem | 1964 | | pagina 77