77
wijze, als ook het belang der Kerkelijke Overheid mede
brengt".
9 september 1863 ontving de commissaris een schrijven
door Thorbecke getekend, „dat althans voor het tegen
woordige in de zaak dient te worden berust".
„Het ware regelmatig, dat hetgeen thans feitelijk plaats
heeft, overeenkomstig de Wet wierd bekrachtigd en de
vestigingsplaats van den Bisschop van Haarlem in de
hoofdplaats der diocese van Gouvernementswege wierd
goedgekeurd. Doch zoolang die Kerkvoogd geen aanzoek
doet tot wijziging van het Koninklijk Besluit van 3
November 1853. N. 61 in gemelden zin, wordt er voor
het Gouvernement geen reden gezien om daartoe over
te gaan en bij de vrijheid, die de wet aan de Kerkvoogden
laat in het kiezen hunner persoonlijke verblijfplaats, kan
bezwaarlijk aanmerking worden gemaakt op iets, dat
tot dus verre tot geen wezenlijk bezwaar of klagten heeft
geleid" 72.
Bij K.B. van 25 januari 1871 werd ingevolge een verzoek
van mgr. G. P. Wilmer, bisschop van Haarlem, deze gemeente
als vestigingsplaats geschikt verklaard.
Daar prof. L. J. Rogier de karakteristiek van de persoon
der bisschoppen en de betekenis van hun bestuur in zijn werk
„Katholieke Herleving" ten volle heeft belicht, zullen de
volgende bladzijden in hoofdzaak over de bisschoppelijke
woning en slechts terloops over de bewoners handelen.
31 januari 1861 overleed in zijn woning aan de Nieuwe
Gracht Franciscus Jacobus van Vree, nog geen 54 jaar oud.
Drie maanden later benoemde de paus bij breve van 4 mei
de ruim zestigjarige plebaan van de Bossche St.-Jan, Gerardus
Petrus Wilmer, voor de zetel van Haarlem. Reeds aanstonds
vroeg de bisschoppelijke kapel zijn bijzondere aandacht. Op
de eerste etage had mgr. Van Vree de koepelkamer voorlopig
en op zeer eenvoudige wijze tot huiskapel ingericht. Wilde zij
voor het vervolg blijvend als zodanig dienst doen, dan was