72 Tussen het huis en de tweede poort is een verbinding van hardstenen palen met kettingen aangebracht. Vooral de laatste jaren van hun bezit hadden de Boreels de plaats doorgaans leeg laten staan.5 Toen dan ook op 7 november 1805 Willem Borski Elswout in eigendom verwierf was alles zeer in verval en viel er heel wat te herstellen! Maandenlange onderhandelingen waren aan het transport voorafgegaan, hetgeen Borski niet heeft weerhouden reeds in het voorjaar van 1805 opdracht te geven aan de architect Ziesems' mistent van Abraham van der Hart de oude behuizing geschikt te maken voor bewoning gedurende de zomermaanden door een gezin met tien kinderen een gouverneur, een gouvernante en het nodige personeel 6 Voor zijn zomergenoegen heeft Borski zich met de zijnen twee jaren met het noordelijk gedeelte van het tegenwoordige poort gebouw moeten behelpen. Als kind heb ik er de slaapkamer nog gezien. Met zijn twaalven sliep men er in zes bedsteden waarvan de bovenste vier slechts met een bruin geschilderd houten laddertje bereikbaar waren. In augustus 1805 had Ziesenis zijn plannen gereed. Op het verdiepmgloze huis werd een étage gezet, waarin de rechts en links van de middenpartij uitspringende gedeelten zijn opgenomen. De opgetrokken gevels werden versierd met rozetten m de kroonlijst (Afb. VI). Het beeldhouwwerk werd verwijderd, ook de eikels die de hoeken van het oude schild dak sierden, verdwenen. Rondom het huis werden arduin stenen plinten aangebracht. Binnen werd de oude indeling nagenoeg gehandhaafd. Een badkamer werd geprojecteerd en de vloertegels uit de eetzaal verhuisden naar de binnen plaats.7 Vóór 1810 is het poortgebouw, de afsluiting van het oor spronkelijke voorplein, omver gehaald. Van de puinen wordt m 1847 een klem, witgepleisterd buitenverblijf aan de Els- woutslaan tegenover de grote inrijpoort gebouwd dat sinds- ni °naf§ebroken door Elswouts rentmeesters is bewoond De 18de-eeuwse luidklok uit de poorttoren heeft op dit huis

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Jaarverslagen en Jaarboeken Vereniging Haerlem | 1965 | | pagina 74