79
tafereel behoeven te schetsen. Dank hebbe de goede Voor
zienigheid, die dit gevaar zoo genadig heeft afgewend, en
oprechte erkentenis zij toegebragt aan die kloekmoedige
Stadgenooten, welke in dien nood ter hulp snelden, en met
eene onversaagdheid aan heldenmoed gelijk, naar boven in
den Toren klommen en den brand meester werden!"
De Koning geeft een afbeelding van de brandende toren
op het titelblad van bovengenoemd boek.
De notulen van de Municipaliteit van 23 mei 1801 ver
melden nog, dat en zijnde hedenmorgen door den Stads
Fabryk en Timmerman, na accuraate inspectie, gecommuni
ceerd, dat de Toren in haare kracht mets dooi de brand \ei
loren'heeft en dat de gehele schade zeer zeker op zijn ruymst
genomen voor zeshonderd gulden te herstellen is.
Het liep dus met een sisser af; maar het gevaar voor de
toren is zeker zeer groot geweest. De stadsregering besloot op
8 juni 1801 aan ieder der twintig mannen, die de brand ge
blust hadden, een beloning te doen toekomen in de vorm van
een zilveren penning. Aan de voorzijde is hierin het wapen
van Haarlem, met de naam van de begiftigde gegraveerd;
aan de keerzijde de volgende inscriptie:
Het Bliksemvuur, den Tooren ingeslagen,
Joeg schrik in't hart der Burgerij;
Doch geen Gevaar kan Deugd of Trouw vertzaagen
Gevaar zet Yver kragten bij.
Kloekmoedigheid ter Snelle Hulp getoogen
Vondt in de Redding reeds haar Loon;
Maar Dankbaarheid, verrukt door 't edel poogen,
Schenkt aan Verdienste een Burgerkroon.
Bovendien ontvingen Jan Opdam, Jan Drost, Jan Hesse en
Martin H. Krietsmann ieder een beloning van F. 50, om
dat zij zich aan het grootste gevaar hadden bloot gesteld en
omdat hun kleren bij de brand bedorven waren.
Toevalligerwijze kwam een der penningen, die, welke aan