- 170
zijn met het laantje erheen vormt in het kale omgevende land
schap een curieuze bijzonderheid.
Tenslotte zal het wellicht van belang zijn hier te vermelden,
dat van de in de veertiger jaren der vorige eeuw geplaatste
zware limietpalen die aan de zuidkant, geteekend 0/3 en 0/4
nog aanwezig zijn. Doch de 0/2 en de 0/5 zijn, hoewel even
eens nog in situ respectievelijk aan de Oost en Zuidkant neemt
men niet meer waar aangezien zij te diep zijn weggezakt. De
0/6 en de 0/1 schijnen bij de verbreeding van den Kerkweg
verloren te zijn geraakt. Het ware zeer te wenschen, dat deze
merkwaardige gedenkstukken op de monumentenlijst geplaatst
zouden kunnen worden.
Hiermede aan het einde van mijn mededeelingen gekomen,
wil ik niet nalaten behalve de autoriteiten van de Genie, den
heer Hoofdinspecteur der Domeinen te Haarlem F. C. M. van
Gurp, den Secretaris van de betrokken Gemeente M. A. C.
Roovers en den heer Buijs voornoemd nogmaals te danken
voor de inlichtingen, die zij mij op zeer welwillende wijze
hebben verstrekt.
Alkmaar, Nov. '66. J. Belonje
(1) A. van Deinse en J. P. Sprenger van Eijk „Ostendes Ramp", Rotterdam,
1826.
(2) Prof. Dr. L. Knappert ,,De Ramp van Leiden", Schoonhoven 1906.
(3) Baron Kraijenhoff,,Bijdragen t. d. Vaderlandsche Geschiedenis van 1809
en 1810", Nijmegen 1831, bldz. 104/5.
(4) Alg. Rijksarchief 's-Gavenhage Memoriën Genie A. 18. Zie voor den
Generaal Arnoldus Croiset „Nederland's Patriciaat", XXII, 1935/6, bldz. 33;
zijn staat van dienst Alg. Rijksarchief a. v. Stamboeken Officieren 168, fol. 2 en
440, fol.2.
(5) Willem, zoon van Jan Valter en Everdina van der Laan, geb. Haarlem 1
Maart 1773, overl. 25 Dec. 1850 als gep.-Generaal-majoor; zie Stamboeken a. v.
168, fol. 14 en 44, fol. 17. Hij trouwde Febr. 1792 Catharina Elisabeth Thor-
becke.
(6) Memoriën a. v. litt. A. no. 13.
(7) 's-Rijks Archief in Noordholland te Haarlem.Het register beslaat het
tijdvak 27 Bloeimaand tot 1 Wintermaand 1810.
(8) Mr. H. J. van den Hoek Ostende. „Bliksemafleiders op Amsterdamse Ge
meentegebouwen" Maandblad „Amstelodamum", LIII, 1966, blz. 147 evv.