MR. PIETER FUHRI SNETHLAGE 19 juni 1887 16 januari 1966 Op 16 januari 1966 overleed te Haarlem, nog plotseling, Mr. Pieter Fuhri Snethlage, een in onze stad zeer bekende en gewaardeerde persoonlijkheid, typisch verenigingsman, die op maatschappelijk en sociaal gebied gedurende een lange reeks van jaren zeer veel voor de Haarlemse gemeenschap heeft be tekend. Nog plotseling schreef ik. Fuhri's lichamelijke gesteldheid was reeds voordien geruime tijd achteruit gegaan. Het lopen ging hem steeds moeilijker vallen en ook zijn gezichtsvermogen baarde hem zorgen. Hij werd beheerst door angst dat hij hulp behoevend en daardoor anderen tot last zou worden. Dit be sefis hem bespaard gebleven. Een hartverlamming maakte een plotseling einde aan zijn leven. Bij zijn ter aarde bestelling ge- tuigde'zijn oudste zoon naar waarheid, dat zijn vader zelden of nooit iets voor zichzelf had gevraagd, maar daarentegen steeds klaar had gestaan om anderen te helpen. Fuhri was van oorsprong geen Haarlemmer. Hij werd op 19 juni 1887 geboren te Woerden, in welke plaats zijn vader no taris was. Hij doorliep daar de openbare lagere school en ver volgens te Utrecht het gymnasium. Hoewel zijn aanleg mis schien meer uitging naar de beta-vakken ging hij, na zijn gym nasiaal eindexamen, toch te Utrecht in de rechten studeren. Na zijn promotie tot meester in de rechten, in 1914, werkte hij op een advocatenkantoor te den Haag, waar hij slechts twee jaar bleef. Hij ging terug naar Utrecht, waar hij werd opgenomen in het destijds zeer bekende kantoor van Mr. G. A. E. B. Meyer. Op de duur voldeed hem het officium nobile echter niet. Hij streefde naar een meer sociaal gerichte werkkring en vond die in het directeurschap van de Nutsspaarbank te Haarlem. Hij werd tot deze functie benoemd met ingang van 1 septem ber 1918. Kort voor de aanvaarding van deze nieuwe werk zaamheid trouwde hij met C. G. Verkerk. Uit deze huwelijks gemeenschap die in 1941, door het overlijden van zijn vrouw,

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Jaarverslagen en Jaarboeken Vereniging Haerlem | 1966 | | pagina 17