GRAAF, STAD EN SCHOOL1
Iets over de oudste geschiedenis van ons Stedelijk gymnasium
Maandag de zesde december 1389 moet een drukke dag in
de grafelijke kanselarij op het Haagse Binnenhof geweest zijn;
wij kennen althans niet minder dan elf staatsstukken van die
datum2. Twee ervan, bestemd voor Haarlem en Rotterdam,
hebben betrekking op bevestiging van de rechten welke die
steden eerder van 's graven voorgangers ontvangen hadden:
pas in ditzelfde jaar 1389 immers was Albrecht graaf geworden
na de dood van zijn krankzinnige broer Willem V, voor wie hij
gedurende ruim dertig jaren het land als ruwaard, als regent,
bestuurd had. Acht verdere oorkonden betreffen regelingen
ten aanzien van erflating in diverse Hollandse stedenin twee
ervan komen ook nog andere zaken aan de orde. Het elfde
stuk tenslotte is, evenals een der eerder vermelde, voor Haar
lem bestemd; het bevindt zich thans in het gemeentearchief3.
Het maakt melding van een drietal rechten die de graaf aan de
stad schenkt. Ik citeer de bewoordingen in de taal van de
tijd: Wij, graaf Albrecht, „doen cond allen luyden, dat wi
aenghesien hebbende menighen trouwen dienst, die onse lieve
ende getrouwe stede van Harlem onsen voervaderen ende ons
ghedaen heeft ende noch doen sal, ende hebben hem gheghe-
ven sulke punten van recht als hierna ghescriven staen". Vol
gen, ten eerste, een verbod aan allen die uit de stad verbannen
zijn, haar muren binnen driehonderd roeden te naderen; ten
tweede, een verbod tot het oprichten en bewonen van gebou
wen op een zekere afstand van de stadsgrens. En in de derde
en laatste plaats heet het: „Voert so hebben wy ghegheven die
scoel binnen onser stede voerscreven", maar met een ingewik
keld geformuleerde bepaling aangaande de leiding ervan, die
in het kort hierop neerkomtstadsbestuur en pastoor zullen ge
zamenlijk, telkens voor een halfjaar, een schoolmeester aan
stellen; deze zal zijn ambt zelf moeten waarnemen; deugt zijn
ambstvervulling niet, dan zal hij niet in zijn functie worden ge-