VORSTELIJKE BEZOEKEN AAN TEYLERS MUSEUM TE HAARLEM Toen Pieter Teyler van der Hulst op 8 April 1778 in zijn huis aan de Damstraat nr. 21 te Haarlem was overleden en op de 14de dier maand in de Grote Kerk zijn laatste rustplaats had gevonden, stonden de vijf door hem bij uiterste wil aange wezen „Directeuren" zijner nalatenschap voor de taak uitvoe ring te geven aan het in zijn testament van 1756 bepaalde. En kele dagen na de begrafenisplechtigheid die geschied was zon der veel uiterlijk vertoon, passend bij de levenswijze van hem die behoorde tot „het stille volk der Doopsgezinden", kwamen Directeuren in het sterfhuis in vergadering bijeen. Hun eerste zorg gold dit uit 1715 daterende huis met zijn fraaie Louis-XV interieurs. De secretaris van Directeuren notuleert: „Het huis van den overleeden Heer Pieter Teyler van der Hulst bewoond geweest, heeft men bevonden zeer vervallen te zijn en alomme groote en zwaare reparatiën noodig te hebben". Terstond is dit werk ter hand genomen en gedurende de zomer van 1778 heeft men er gestadig aan laten arbeiden. Er werd zelfs een nieuwe kelder gemaakt omdat de oude door het grondwater onbruikbaar was geworden. Ook Teylers eenvoudige equipage een koets ontbrak verkeerde in slechte staat. Zijn koet sier, Gerrit Aengenendt, had de zorg gehad voor drie paarden cn enkele rijtuigen. In October 1778 laten Directeuren de stal- inventaris veilen. De tuigen waren van slechte qualiteit en ge deeltelijk incompleet. Teyler was in hart en nieren koopman geweest, maar hij was er een die ook voor edeler genietingen vatbaar was dan die een gelukkig volvoerde speculatie verschaft. Bewogenheid met het lot van arme en noodlijdende mensen had hem tot bepaalde schikkingen doen besluiten, maar verder was het zijn uitdrukkelijk omschreven verlangen dat zijn „Bibliotheecq en Verzameling van medailles, Prent en Teekenkonst door gemel- ,,On ne badine pas avec un tröne". Napoleon

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Jaarverslagen en Jaarboeken Vereniging Haerlem | 1966 | | pagina 72