131
hand en zocht de oorzaken bij de verwaarlozing van Haar
lem's kant.
Tijdens dit conflict had Jan Aelbrechtsz. Clocq een nieuw
plan tot restauratie opgesteld, dat hij in december 1581 in
diende en dat naar zijn oordeel een som van ƒ6000,zou
vergen. Hij was er zeker van, dat hij er nu in zou slagen de
sluis „dicht" te krijgen. Of Rijnland hem toen opdracht heeft
gegeven tot dit werk blijkt niet. Wel sleepte zich het gehele
jaar 1582 het conflict met Haarlem voort, dat aan een verder
herstel niet wilde bijdragen, en het trouwens ook niet kon.
26 April 1583 mengde Prins Willem van Oranje zich in het
meningsverschil, waarover inmiddels proces was ontstaan.
Hij drong er bij Haarlem en Rijnland op aan een vergelijk te
treffen, ook omdat de waterstaatkundige toestand in Rijnlands
gebied aanleiding tot ernstige klachten had gegeven. In mei
1583 werden die klachten door ambachtsbewaarders van vele
dorpen ten Noorden en Zuiden van de Rijn door geschrifte
openbaar gemaakt. Het waterbezwaar in geheel Rijnland
was groot en nu de Grote sluis van Haarlem, hangende het
proces, was afgedamd kon men het overtollige water niet
voldoende spuien. Zo spoedig mogelijk moest de lozings
capaciteit door de Spaarndamse dijk worden vergroot, wilde
men in de aanstaande winter geen schade lijden door over
stroomde landen.
Haarlem en Rijnland begrepen, dat langer uitstel om tot
overeenstemming te komen onverantwoord was. Op 6 Juni
1583 verklaarde Rijnland, dat het het herstel van de sluis op
zich zou nemen, mits Haarlem de ƒ7000,zou restitueren,
door Haarlem ten tijde van 't bouwen van de sluis van Rijn
land ontvangen. Daarenboven moest de stad nog 4000,
betalen als compensatie voor het overnemen van de onder
houdsverplichting. Het hangende geschil kon later door arbi
trage worden beslecht. Indien bleek, dat de kwellen onder
de sluis niet te stoppen waren, zou Rijnland de sluis afdam
men en een duiker ter plaatse leggen.
Haarlem was met het voorstel niet ingenomen, maar verder
verzet was nutteloos, toen de stad op 13 november 1584 het