75 -
niet, de rails raken". Ik zie hem duidelijk naast mij staan,
een grijs pak draagt hij, de 19 jarige student.
Frederik van Eeden heeft later, in zijn boeken, zoals vele
andere schrijvers, gebruik gemaakt van vroeger ontvangen
indrukken van mensen, die hij ontmoette of van omgevingen
waarin hij vertoefde. Zo neemt hij in zijn boek „Aan de koele
meren des Doods", dat hij in 1899 begon, ons ouderlijk huis
voor het ouderlijk huis van de hoofdpersoon van het boek en
Haarlem voor de provinciestad, waarin die hoofdpersoon en
haar ouders leefden. Hij beschrijft het huis dat stond „in de
stille bochtige hoofdstraat der stad. Een rijweg van blank-
grauwe welgevoegde keistenen en in 't midden daarnaast twee
voetpaden van gele, gebakken steentjes, dan de blauw harde
stenen stoepen en palen met ijzeren staven of kettingen, dan
de vensters, hoog en saai, met donkere inkijk-,
„Er was een lichte zonnige tuinkamer, daar huisde het
gezin meesttijds. De ramen waren er hoog, drie in getal met
kleine violette ruiten. De vensterbanken konden in tweeën
opengaan, en aldus, de ramen op, waren er des zomers drie
grote gaten buitenlucht met door uitstaande gordijnen ver-
schemerd zonlicht in het brede vertrek". Het is wel duidelijk
dat hem ons ouderlijk huis voor ogen stond bij het schrijven
van zijn overigens zo droevig boek. Ja, als hij spreekt over de
ouders van de hoofdpersoon van zijn boek dan is het duidelijk,
dat hij aan onze ouders heeft gedacht, aan mijn Vader,
„wiens hart vol was van goedheid, met een sterk gevoel van
plicht en recht, die het veld van zijn leven en zijn plichten
nauwlettend overzag, maar die niet had de diepe gevoels-
wijsheid van zijn vrouw, noch haar gebalanceerd gemoed".
Hij beschrijft ook de gang „met het grote witte hart gevormd
door twee aan elkaar sluitende marmerplaten."
Aan het einde van de lange marmeren gang, in een gangetje
rechts, mondde de keuken uit, een groot vertrek, waarin een
handpomp en een zeer groot fornuis. Een stenen trap leidde
van de keuken naar een grote koude kelder er onder. De
keuken keek uit op een binnenplaats, die met gele steentjes
was bestraat, met een put. Ik geloof, dat het aantal meiden