97 land zich na de pachtersoproeren de belastingen bij collecte in te voeren. Zo lezen wij in het memoriaal van burgemees- teren van 14 Nov. 1748 de volgende „advertentie (bekend making) „Burgemeesters en Regeerders der Stadt Haerlem adver teren hiermede allen en een ygelijk, dat de collecte der Ge- „meene Lands middelen, dewelke ingevolge het placcaet van „Hun Ed. Gr. Mogende Heren, Staten van Holland en West- „vrieslandt van dato den 31 October laatstleden en op huyden „gepubliceert, alomme binnen dese provincie sullen worden „gecollecteert, binnen dese Stadt sal worden gedaen en waar genomen, voor so veel het middel van 's Landts Waegh aan- „gaat, door den Waagmeester Willem Opperdoes en voorts „de overige 's Landts middelen door Pieter van Weggels, als „bij hun Ed. Gr. Mog. daartoe aangestelt en waartoe deselve „van Weggels mede zijn plaats en sitting sal houden in de "Waegh van dese Stadt, alwaer een ygelijk, daarin belang „hebbende, sig aan deselve sal kunnen adresseren." Hieruit blijkt, dat burgemeesteren Opperdoes toch min stens de facto als de waagmeester beschouwden. Verder zien we, dat de waag meer en meer het belastingkantoor voor alle gemene middelen werd. Vóór 1748 zullen de pachters wel hoofdzakelijk kantoor ten hunnen huize gehouden hebben, al werden op de waag de goederen gewogen om het bedrag van de accijns vast te stellen. Bij deze aanstelling was Opperdoes dus al 74 jaar! Op 10 Januari 1750 volgde nóg een aanstelling. Burge meesteren stelden Opperdoes aan tot gaarder of collecteur van de belasting op de boter. Deze aanstellingen werden door de Gecommitteerde Raden van Holland en Westvriesland bevestigd in hun resolutie van 27 Juni 175017 „Dat voorts de regten van de waag, boter en fruyten ge- „zamentlijk sullen worden ingevorderd en gemanieert, door „de bijzondere hooftgaerder en dat tot collecteur van deselve „middelen zal worden aangesteld Willem Opperdoes, ge- fungeert hebbende als assistent op 't voorsz. gecombineerde

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Jaarverslagen en Jaarboeken Vereniging Haerlem | 1967 | | pagina 99