teerde graven. Uit deze begravingen en het formaat van de
kloostermoppen kon worden geconstateerd dat het hier gaat
om de funderingsresten van de tweede kapel uit 1392 en dat
de eerste kapel, gezien deze begravingen in de zeer naaste
omgeving moet hebben gestaan. De fundering bevond zich
op 0.24 m NAP en wel op het geelgrijze zand van de
strandwal ter plaatse. Ook onder de aanwezige funderings
resten bevonden zich tot een dikte van 20 cm donkerbruine
oerklonters, die wijzen op een vroegere begroeiingslaag. Hier
onder bevindt zich het grijze wadzand, zonder verdere veen-
of humuslagen, zoals bleek uit een uitgevoerde boring.
Zoals aangegeven op de tekening werden enkele werk
putten gegraven. Put C had de bedoeling de loop van de
Kapels beek terug te vinden, welke op de oude kaarten was
aangegeven. Inderdaad werd deze door de put C haaks door
sneden. De vroegere beek bleek te zijn gevuld met afval uit
zeer verschillende perioden. Onderin werd de modderbodem
teruggevonden. In het grijze zand van de ondergrond waren
verder duidelijke spitsporen zichtbaar die bewezen dat de
Situatieschets van de onder en terzijde van het huidige gebouw teruggevonden
funderingsrestanten van de kapel uit 1392 en de werkputten A t/m D. De fijne
stippellijn geeft het verloop van de vroegere beekoever aan.