62
hetgeen zoals reeds vermeld kort na 1300 geschiedde.
Het oude parochiekerkje zal dus voor Haarlem geen reclame
zijn geweest!
De bezwaren tegen de westbouwtheorie zouden wellicht
verzacht kunnen worden indien werd aangenomen dat het
poortachtige middenstuk een zelfstandig bouwwerk voorstelt,
waarachter de parochiekerk ten dele schuilgaat. Als zodanig
kan dat middenstuk haast niet anders zijn dan een poort. De
stadspoort? Hiertegen lijkt zich tweeërlei te verzetten.
In de eerste plaats zou deze poort dan geen deel uitmaken
van de walmuur.
In de tweede plaats zou het voor de hand hebben gelegen
indien men al de stadspoort had willen tonen een wat
representatiever bouwwerk te ontwerpen dan dit allersimpelst
gebouwtje, dat zelfs niet van schietgaten ter weerszijden van
de ingang is voorzien.
Het ligt derhalve niet direct voor de hand dat het poort
achtige middenstuk een zelfstandig gebouw voorstelt. Hier
mee wil echter niet gezegd zijn dat die mogelijkheid per se
uitgesloten moet worden geacht; ik kom er later nog op terug.
Samenvattend mag worden gesteld dat de opvatting, dat
het Zegel de oude parochiekerk toont, aan bezwaren onder
hevig is7. Zij is trouwens gaandeweg verdrongen door de theo
rie dat het gebouw in zijn geheel de stadspoort zou ver
beelden5. Desniettemin heeft de westbouwtheorie nog niet
te onderschatten aanhangers, onder welke de heer Corneille
F. Janssen en de heer H. W. van Kempen, restauratie-archi
tect van de Grote Kerk.
Uit hetgeen hierboven is gezegd in verband met de moge
lijkheid, het poortachtige middenstuk als een zelfstandig
bouwwerk te beschouwen, is reeds een bezwaar tegen de
„poorttheorie" naar voren gekomen: het gebouw maakt geen
deel uit van de omwalling. Wil men echter veronderstellen
dat poort en wal als symbolen van de stedelijke weerbaarheid