63 zelfstandig in het zegelveld zijn geplaatst, dan zullen wij ons toch moeten afvragen in hoeverre dit vrij uitvoerige bouw werk verwantschap vertoont met de stereotiepe poorten van andere zegels enerzijds, anderzijds met de poorten zoals die er in de dertiende eeuw moeten hebben uitgezien. Wat het laatste betreft kan weer worden verwezen naar het zegel van Dordrecht, maar ook naar de stereotiepe poorten op andere zegels, die toch te beschouwen zullen zijn als de schematisering van het algemeen gangbare type, waarin bij gelijke gebruikseisen niet zo veel variatie zal zijn ge weest. Steeds komt het in wezen neer op een ingang met flankbeveiliging, eventueel op een gebouw met twee torens. Het gebouw van het Zegel is hiermee wezenlijk in strijd. Een poort met een voorbouw en voorzien van drie torens uit het dak oprijzend immers, een andere plaatsing, te weten achter het gebouw, van met name de middelste toren is bij deze constructie moeilijk denkbaar lijkt toch, zelfs voor een stempelsnijder die zijn fantasie de vrije teugel liet, wel wat teveel van het goede. Ook tegen de poorttheorie zijn derhalve bezwaren aan te voeren. Een derde mogelijkheid tot verklaring van het gebouw op het Zegel voor zover mij bekend nog niet eerder geopperd kan worden geconstrueerd op basis van de stereotiepe voorstelling van een burcht: een weerbaar gebouw met drie torens, waarvan de middelste het hoogst, en voorzien van een voorburcht. In zijn algemene opzet vertoont het gebouw van het Zegel inderdaad die opbouw; het zou dus een burcht kunnen zijn. Van de algemene opzet van de stereotiepe burcht zijn echter bij ons gebouw een paar opmerkelijke afwijkingen te consta teren: het ontbreken van weergangen bij hoofdgebouw en hoektorens. Deze afwijkingen kunnen wederom een aanwijzing zijn voor het feit dat hier inderdaad een bestaand gebouw model heeft gestaan.

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Jaarverslagen en Jaarboeken Vereniging Haerlem | 1968 | | pagina 67