65 zou opleveren voor het uit zijn verhoudingen trekken van het gebouw: het gravenhuis moest op het Zegel boven de poort uitsteken. Ik waag het nauwelijks uit de genoemde varianten een keus te maken. Slechts het feit, dat de bolvormige bekroning van het dak van het poortachtige middenstuk boven de dakrand van het hoofdgebouw lijkt uit te steken, hetgeen een vrije situering van dat middenstuk suggereert, doet mij tot de laatste neigen. Kan de gravenzaal er vóór 1300 als boven beschreven hebben uitgezien? Ik meen van wel. De kern van het gebou wencomplex kan aanvankelijk een houten donjon zijn ge weest, bestemd als toltoren aan de oude heerweg. Bij opgra vingen zijn vlak ten westen van de gravenzaal van het tegen woordige stadhuis sporen aangetroffen van een zware hout bouw uit omstreeks 11006. In de ronde getinneerde toren van het Zegel mogen wij wellicht de opvolger van die houtbouw herkennen. Toen het complex zijn karakter van fort begon te verliezen dit zal gelijke tred hebben gehouden met het weerbaar worden van de stad kreeg het meer en meer uitsluitend de functie van jacht- en feestslot. De graaf heeft derhalve om streeks 1250? pal ten oosten van de donjon een feestzaal gebouwd, daarmee de oorspronkelijke westelijke rooilijn van het Sant overschrijdend. Die zaal werd op de noordwest- en zuidwesthoek van een traptoren voorzien; ook is het denk baar dat die torens nog tot het oude complex hebben behoord. Dit gebouw zal zijn blijven staan tot aan de grote stads branden van 1347 en 1351. Kroniekschrijvers hebben be richt dat bij die branden onder meer het gravenpaleis werd verwoest. Ik vermoed dat - afgezien van de fundamenten, wellicht ook de kelderverdieping van de zaal slechts de noordwestelijke hoektoren de ramp heeft overleefd. Na de catastrofe heeft de graaf de resten van zijn geblakerde

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Jaarverslagen en Jaarboeken Vereniging Haerlem | 1968 | | pagina 69