66
huis aan de stad gegeven. Hij had er geen belangstelling meer
voor omdat hij het centrum van zijn huishouding reeds lang
naar Den Haag had verplaatst. De stad aan de andere kant
had wellicht reeds geruime tijd op het gravenhuis geaasd om
dat haar rechthuis op de hoek van de Smedestraat? te
klein was geworden.
Op de grondslag van de oude feestzaal en met handhaving
van de nog bestaande hoektoren hebben toen de Haarlem
mers hun stadhuis gebouwd. De kern hiervan vertoont daar
door in grote lijnen het beeld van de voormalige grafelijke
zaal: een rechthoekig gebouw van vijf traveeën breedte. De
ingang moest tenslotte vanwege de bouw van de kleine vier
schaar één travee zuidelijker worden geplaatst.
Het uiterlijk van het stadhuis in die fase van zijn bestaan
kennen wij van het paneeltje van de meester van Bellaert
uit omstreeks 1460 (afb. 5). De onbekende toren schuin achter
het gebouw kan de van het grafelijke complex overgebleven
noordwestelijke hoektoren zijn. De gekanteelde weergang van
de zaal zou een herinnering kunnen betekenen aan het weer
bare karakter van het oude gravenhuis; hierbij lag het weer
bare element echter bij de donjon; de zaal was feestzaal, geen
fort, en had derhalve geen weergang nodig.
De hier geopperde theorie heeft stellig het nadeel dat zij
mede uit negatieve overwegingen is geboren: afwijzing van
de westbouwtheorie en de poorttheorie moest leiden tot de
keuze van een ander gebouw dat voor de stad representatief
mocht heten. Daarom wil ik haar ten slotte trachten te ver
stevigen met een betoogje over de perspectief van de afbeel
ding op het Zegel. Met name heb ik het oog op de onbeholpen
lijkende, naar ons oordeel averechtse perspectief van de
torens.
Wanneer men zegels uit hetzelfde tijdvak bestudeert con
stateert men dat over het algemeen de gebouwen geen pers
pectief hebben, maar er uitzien als op een bouwtekening:
alle horizontalen worden als zodanig uitgebeeld. Een bezwaar
is dit niet, omdat men door de reliëfmogelijkheden die het