74
op de betrekkingen tussen de stedelijke overheid en het katho
lieke Haarlem gedurende de 17de en 18de eeuw een nader
onderzoek zeker waard zijn.
Mr. J. W. F. X. de Rijk
(1) Over deze heilige en zijn verering: Otto Hophan, De Apostelen, Haarlem
1948.
(2) G. H. Kurtz, De straat waarin wij in Haarlem wonen, Haarlem 1965.
(3) Over Gilde en Godshuis:
J. M. Sterck-Proot, Het Haarlemsche Sint Jacobsgilde, in: Haarlemsche Bij
dragen, 1936, p. 290 en Het Haarlemsche Sint Jacobsgilde na de Hervorming,
in: Jaarboek Haarlem, 1936, p. 36.
H. F. Heerkens Thyssen, De geschiedenis van het Haarlemse Sint Jacobs
gilde, in: Jaarboek Centraal Bureau voor Genealogie, 1955, p. 77.
H. W. M. van Os en Ir. H. J. van Balen b.i.: Het Sint Jacobsgodshuis te Haar
lem: Verleden-Heden-Toekomst, (Haarlem, Z. jr. 1966).
(4) J. F. Vregt, Het Apostolisch-Vicarisschap van Joannes van Bijlevelt VIII,
in: Haarlemsche Bijdragen, 1876 p. 136.
(5) M. Thierry de Bye Dolleman, Laat de kinderkens tot Mij komen, in:
Jaarboek Haarlem, 1961, p. 77.
(6) Herinneringsboekje Drukkerij Sint Jacobsgodshuis 18601960".
(7) Over de aanleiding tot zijn pelgrimage, zie: J. F. M. Sterck, Een haar
lemsche spookgeschiedenis, in: Jaarboekje van Alberdink Thym, 1896, p. 206.
(8) Het randschrift luidt: D(ono) D(edit) I(acobus) Matham Sculp(tor)
Amplissimo D(ivi) Iacobi Sodalitio Honoris Ergo, d.w.z. Jacob Matham, schil
der heeft deze plaat ten geschenke gegeven aan d'e zeer vermaarde broederschap
van Sint Jacob wegens de eer (van het lidmaatschap).
(9) E. Voet Jr., Namen van Haarlemsche goud- en zilversmeden, 1382
1807, Haarlem 1903; dezelfde, Haarlemsche goud- en zilversmeden en hunne
merken, Haarlem 1928; dezelfde, Nederlandse Goud- en Zilvermerken, Den
Haag 1963 (bewerkt door P. W. Voet).
(10) De uiteenzetting over een lezing ,,et mori", welke te vinden is op pagina
97 en 98 van het sub 3 genoemde artikel in het Jaarboek Centraal Bureau voor
Genealogie, en de discussie, die over het bestaansrecht van deze tekst werd ge
voerd in het Maandblad voor Antieke Cultuur Hermeneus van April, Mei en
September 1967, ontberen dus feitelijke grondslag. Zie:
J. W. F. X. de Rijk, Het Latijnse inschrift van een haarlemse gildebeker.
G. J. M. Bartelink, De haarlemse gildebeker en andere bekerinschriften.
N. van der Blom, Nog eens de haarlemse inscriptie (met weerwoord van de
auteur)
J. W. Fuchs, onder het hoofd: Reacties en rectificaties."