135 vloed naar voren komt, o.a. in de vorm van aardewerkresten. De laag in zijn geheel kan op vele plaatsen worden onder verdeeld in: a. een op enkele diepe plaatsen aan de basis voorkomend verspoeld zand met humeuze delen, mogelijk ontstaan bij het graven van de beek b. een volgende, vrijwel geheel uit organisch materiaal sa mengestelde laag c. een bovenste eveneens uit organisch materiaal samen gesteld deel, maar zandiger en minder homogeen dan dat onder b genoemd. De lagen b en c zijn niet overal even duidelijk te onderschei den; overgangen tussen beide komen eveneens voor. Op vele plaatsen kan echter de onder b genoemde laag worden her kend. Het is afgezien van het onder a genoemde zand, de oudste opvulling van de Beek. Uit het feit dat de laag op zo vele plaatsen aanwezig is, mag worden geconcludeerd, dat de Beek niet geregeld werd uitgediept, tenzij de bedoelde laag hierbij zou zijn gespaard. Voor een datering van de Beekvulling is het aangetroffen aardewerk van belang. Hierbij bevindt zich materiaal uit de dertiende eeuw, terwijl enkele stukjes mogelijk nog uit het einde van de twaalfde eeuw dateren. De dertiende eeuwse datering zal vooral betrekking hebben op het onderste deel van de afzetting. Het is echter voor een belangrijk deel afkom stig van losse vondsten. Het uit het bovenste deel van de laag verkregen schervenmateriaal is minder gemakkelijk voor een datering te gebruiken. Gezien de vele ingravingen, die op een later tijdstip plaatsvonden, is het moeilijk te bevestigen of dit materiaal nog in zijn oorspronkelijke ligging voorkomt. Te vens is het mogelijk, dat bijv. bij het overkluizen van de beek in de 16e eeuw, hetgeen ten N. van het opgenomen profiel plaatsvond, de beek op die plaats werd uitgediept en het uit geworpen materiaal deel van de bovenste laag op de plaats van de rioolsleuf uitmaakt. Aangenomen mag worden dat na genoemde datum de beek op de plaats van de opname niet

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Jaarverslagen en Jaarboeken Vereniging Haerlem | 1970 | | pagina 137