EEN MARKIEZIN VAN CARABAS 1828—1912 Stapvoets trekken de paarden het rijtuig de laan op van het hooggelegen Duinlust. De zomer van 1906 is bijna voorbij en mijn ouders brengen hun jaarlijks bezoek aan een oude mevrouw, die zij hoogachten, bewoonster van een Overveens buiten, dat zij bewonderen. Helaas staat daar niet meer het witte huis van 1815, maar een enorme, kasteelachtige villa, stijl „Oud-Wassenaar", triomf van de smaak der jaren tachtig en weinig in harmonie met zijn om geving: een onvergankelijk landschap van majesteitelijke bomen en heerlijke vergezichten. Waar vindt men nog zulk een plek? De oprit aan de duinrand is hellend en het klimmen gaat langzaam. Onder het peristyle bij de voordeur kan de koetsier aan een schel trekken zonder van de bok te stappen. Niemand behoeft zich in te spannen. Ook in huis heersen waardigheid en rust. De eigenares nadert de tachtig, haar personeel wordt oud en het oversteken van de monumentale „hall" vergt tijd. Niet zonder beklemming wordt de grote ruimte betreden. Geen bezoeker, die niet allereerst denkt aan het noodlot, dat de kinderen van dit huis heeft vervolgd. Van de vijf zoons is er nog maar één in leven, Johannes Emil, ruim veertig jaar oud en on geneeslijk krankzinnig. Hij woont, goed bewaakt en verpleegd, op Duinlust. De ontvangst bij het theeblad is echter verre van deprime rend. Hier zit een energieke vrouw, gerimpeld, maar niet ver lept, goed verzorgd, goed gekleed en gepruikt op de manier van koningin Alexandra van Engeland. „Moeder vande hoogte" noe men mijn ouders deze laatste der Borski's, Johanna Jacoba, weduwe van haar in 1889 overleden volle neef David van der En op zijn vraag kreeg de koning wederom, ten antwoord: ,,Al deze landerijen behoren aan onzen Meester, den Markies van Car abas". De Gelaarsde Kat

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Jaarverslagen en Jaarboeken Vereniging Haerlem | 1970 | | pagina 155