56
hoe de geschiedenis is geweest van het pand, waarvan de
gevonden kelder een onderdeel vormde.
In juni 1499 stond hier reeds een huis, waarschijnlijk in
gotische vormen opgetrokken, waarvan Haarlem thans geen
enkel voorbeeld meer heeft.1 Het droeg de naam „den Arck"
en was eigendom van ene Jan Willemsz. Over zijn doen en
laten weten wij niet veel, wel, dat hij uit zijn eerste huwelijk
een dochter had, „Aechte" genaamd, aan wie hij de helft van
dit huis overdraagt. Dat kon hij gemakkelijk doen, want zelf
bezat hij ook nog een huis in de Anegang. Op de hoek van de
Anegang stond het huis van Arys Nannen en het rechts be
lendende perceel was van niemand minder dan de Haarlemse
schout Jacob van Assendelft. In 1582 heet het huis „den
ouden Arck".2 De naam van het huis bleef dus na de fatale
brand van 1576 behouden. Het perceel op de hoek van de
Anegang heet nu „den Hoorn" en was eigendom van de
goudsmid Jan Foppensz. In 1590 wordt „de Arck" voor
ƒ3100,eigendom van lakenkoper en kleermaker Hen-
rick Maerts.3 Het huis wordt in tweeën bewoond. Op 17
januari 1595 verkoopt hij het huis aan Allaert Heermans,
bakker van beroep.4 Of het huis ook inderdaad als bakkers
winkel en bakkerij heeft dienst gedaan is niet zeker, daar het
geen wet van Meden en Perzen is, dat de eigenaar ook in zijn
huis woont. Het verpondingskohier belastingregister) van
1628 geeft als bezitter van „den ouden Arck": Pieter Mortiers
weduwe „eygen", m.a.w. in eigendom van de weduwe. Het
huis wordt getakseerd op 85 pond. Van de drie huizen op deze
plaats in de Lange Veerstraat moet dit pand het kleinst ge
weest zijn, daar het huis op de hoek van de Anegang, „de
vergulde hoorn" genaamd, op 120 pond is geschat en het
rechts aangrenzende perceel op 140 pond. Dit laatste is nu
eigendom van doctor August van Teylingen en is in een
daarnaast gelegen poort uitgebreid met „3 earners", die vol
gens een belastboek van 1595/1596 in het jaar 1595 zijn ge
bouwd.5 Uit ditzelfde boek blijkt, dat het 4e pand van de
hoek, het huis dat nu nog bestaat, de enigszins vroom aan
doende naam van „de Preeckstoel" droeg. In 1639 draagt