85
waar de „kindermoeder" ontving).2 Velen uwer zullen dit
vroege werk van Van Looy kennen, het hing tijdens het leven
van mevrouw Van Looy in „Mijnheers kamer ,2 en was een
aantal jaren geleden te zien op een tentoonstelling in het Huis
Van Looy.
In het veel later geschreven Jaapje geeft Jacobus van Looy
in negentien schetsen een beeld van zijn jeugd hier in het
weeshuis. Het is zijn bekendste boek geworden. In 1955 100
jaar na zijn geboorte verscheen de veertiende druk. Nu
loopt sinds 1966 de zeventiende uitgave. De laatste schets heet
Jaapjes einde en de laatste zin hiervan luidt: ,,'sAvonds van
diezelfde dag, toen dokter laat nog eens was komen zien en
Jaapjes adem beluisterd had, zijn pols gezocht, besloot hij bij
het heengaan met te zeggen: „als hij de dag haalt". Toen
verging het Van Looy als Dickens: lezers schreven de auteur
en wilden niet dat Jaapje zou sterven. Er kwam een vervolg,
Jaap, maar dat sprak veel minder aan, het boek beleefde
slechts vier drukken. De negentien schetsen in Jaapjelaten
zien welk een diepe indrukken het verblijf in „het huis op
Van Looy gemaakt heeft. Toch is er, bij alle betrokkenheid,
in het op later leeftijd geschreven zacht-humoristische boek
een zekere distantie; de autobiografie is niet in de ik-vorm
geschreven, gaat over Jaapje (Jacobus Johannes) van Gen-
deren. Toen de blinde dichter W. L. Penning deze jeugd
herinneringen geprezen had, reageerde Van Looy met een
sonnet, waarin hij nog verder terugblikt op de tijd vóór het
weeshuis, toen zijn blind geworden vader nog leefde en Jaapje,
op zijn schouders zittend, hem de weg moest wijzen op wan
deling door Haarlem. Dit sonnet is zonder enige poging tot
objectiverende afstand, het is in de ik-vorm geschreven en
gaat over Kobus van Looy, niet over Jaapje van Genderen.
Ik citeer het u uit de bundel Gedichten 4:
Mijn alleroudst verhaal heb ik verzwegen,
Bevreesd misschien voor al te vlugge traan,
Wijl 'k niet vermocht tot de uiterste armoe gaan,
Of zelf het meest behoefte had aan zegen.