91
lange jaren van verspilde frischheid, gesleten in een rauwe
omgeving, tusschen ruw werkvolk, 's Maandags waren ze
meestal dronken en dan kreeg hij slaag, als hij om ze te sarren,
de jenever niet gauw genoeg halen wou, of de haringen voor
het opfrisschen. God, god, wat een tijd
Ik noem nog een geheel andere herinnering aan Haarlem.
Op blz. 78 van de Gedichten staat een vers zonder titel, ge
schreven na een concert in de oude Bavo. Johan Winkler
heeft in het concert waar Van Looy over schrijft, het op
treden herkend van Tilly Koenen, die het Panis Angelicus van
César Franck zong.19 Het orgel heeft met breed geluid de
grote kerk gevuld. Dan in een korte pauze laat Van Looy zijn
ogen gaan door de kerkruimte. Een groep mensen zit klein
in de "hoge kerk, mannen blootshoofds, vrouwen met hoeden
vol veren, kaarsen branden in de kronen, daaromheen de
blanke zuilen. De menselijke stem (de vox humana van het
orgel) krijgt hulp van de hemelse stem van Tilly Koenen
De bauwende orgelvluchten
Verstomden naar 't hooge geluchte:
De dreunende harmonijen
Uit pijpen en schalmeijen:
De donkre dringende melding
Van oordeel en van vergelding.
Het zweeg. Een stilte van menig,
Hing over de schaar die eenig,
Gehunkerd zat in 't ruim,
Blootshoofds en wuft van pluim,
Laag onder de kaarsen-tuilen,
Omschimmerd van blanke zuilen
Menschlijk een stem is gestegen,
Heeft hemelsche hulp gekregen,
Een ziel er zong met een engel,
In zusterlijk gemengel.
Een bevend en teêr vervaren
Werd luistrend naar een klare.