les Dat hart, gevoelt het zich, kan Lot en Tijd bevelen
'as En, aan zich-zelf genoeg, bestaat door eigen kracht,
ee Laat bergwoud en spelonk een eedlen stam bedelven;
;re Gods almacht slaat hem ga, waarheen hem 't noodlot voert.
Wat hoeft hij in zijn leed? De Godheid en zich-zelven
en In 't eeuwig vrij gemoed, door geenen storm beroerd,
lil- Zoo zien we U, edel Vorst, in rampen onbezweken,
:er Met meer dan kroonengoud en 't eêlst gesteent omhult:
ek In 't sluimren op een throon kan 't noodlot scepters breken,
js- Maar 't rooft geen edel hart de zielsrust die 't vervult."
ijk Dat beide mannen elkaar vonden in hun gemeenschappelijke af-
an schuw van Napoleon, willen we op gezag van Wap graag aan-
lar nemen. Onjuist daarentegen is Waps mededeling dat Gustafsson
ili- Bilderdijk bezocht zou hebben vanuit het nabijgelegen Zand-
ren voort. Gustafsson ging pas in 1832 in Zandvoort wonen, toen
jat Bilderdijk reeds was overleden. Wanneer Wap verder schrijft,
ar- dat Gustafsson in ons land verzeild was geraakt om te trachten de
je- hand van prinses Marianne te verkrijgen voor zijn zoon, dan
an toont hij daarmee niet op de hoogte te zijn van de ware toe-
ig, dracht en niets te weten van de slechte verhouding tussen vader
lis- en zoon en van de verkommerde sociale status van de eerste,
eer Aangezien we Wap op meer onnauwkeurigheden kunnen betrap-
ik pen, zijn we des te meer geneigd hem niet te vertrouwen als hij
lat zijn ontmoeting met Gustafsson in augustus 1828 plaatst. Als on-
3e- ze mening juist is, dat Gustafsson in de herfst van 1829 bij Bil-
die derdijk op visite kwam, dan hebben deze bezoeken plaatsgevon-
fiet den in Bilderdijks huis aan de Grote Markt waar de dichter sinds
mei 1829 woonachtig was en niet in zijn huis aan de Bakenesser-
lil- gracht zoals wel is verondersteld.55
;ou Ook Mr. H. Gerlings memoreert in zijn boekje „Te Haarlem voor
ig- vijftig jaren" de bezoeken van Gustafsson aan Bilderdijk. Van
;en de ex-koning geeft hij de volgende beschrijving: „Het was een
an allervreemdst man. Men zou hebben kunnen verwachten dat hij
ig" niet gaarne over de oude dagen had gesproken maar het was ver
rassend hoe hij telkens praatte over dien tijd met de bijvoeging
,toen ik nog koning was'. Er lag iets kinderlijks in de wijze waar
op hij zich daarover uitliet en blijkbaar er op gesteld was dat die
121