Als twee ervaren grijse bazen, dus spraken: vrinden 't zijn de glasen Daar kroonen (eij dat soet geschal!) vermelden, dat men kroegen sal. Waar op aanstonds een boutjes wever riep: ik wed om een stoop Jannever, Dat het de nieuwe klockjes zijn, Komt mannen gaat terstond met mijn, De kragt dier wel gegronde reden, Deed ieder naar het marktveld treden, Maar als de kloek sloegh hallef tien, Liet sigh terstond de luijder sien. Hij bromde, waartoe so veel sotten, Hier weder bij malkander rotten. Waarop men aanstonds gaff bescheijt; Vrind! het is uijt nieuwsgierigheijt. Toen sprak hij: dankt de wijse heeren, Na waarde nimmer meer te eeren, Wiens goedheijd geeft, bij duyster, vreugd: Dat sij lang leeven sprak de jeugd: Daarop verstooff de gansche bende, En so liep dese klugt ten ende.

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Jaarverslagen en Jaarboeken Vereniging Haerlem | 1971 | | pagina 145