TIJDGENOTEN OVER HAARLEM III. H. C. Andersen, 1847. „In Haarlem afgestapt, waar ik om half twee aankwam (een reis van een half uur), moest wachten tot 5 uur 5. Ik liet mijn bagage achter en spoedde mij naar de [Grote] Kerk, waar een stand beeld van Laurens Coster voor staat, die als uitvinder van de boekdrukkunst wordt beschouwd. Hij houdt een boek en een grote letter [A] in de hand. In de kerk was juist orgelbespeling; het orgel geldt als het grootste ter wereld met 8000 metalen pijpen. Er werd mooi gespeeld. De mensen liepen in de kerk met de hoed op. Het gewelf bestond uit hout en leek op een omge keerde scheepsromp. Een marmeren borstbeeld van de vorige Koning [Willem Istond hier. Vlakbij de kerk is een huis waarop Laurens Costers portret staat geschilderd; of hij er gewoond heeft weet ik niet. „Det Huus et te huur" staat er ieder ogenblik, dat moet betekenen dat het te huur is. Evenzo: „Hier gaat men uit porren" (in het Deens: her gaaer man ud for at kalde paa). In een logement gegeten. Gaf de kelner 3 cent fooi, hij lachte ver achtelijk; achteraf begreep ik pas dat dit belachelijk weinig was, ik had het voor drie stuivers aangezien. Nog eens naar de kerk gewandeld; die was nu dicht. Ging toen weg en liep maar te wachten tot ik er zenuwachtig van werd. De trein kwam." In zijn Leidse hotelkamer van de „Lion d'Or" schreef de Deense sprookjesverteller Andersen op de avond van 15 juni 1847 bo venstaande regels in zijn dagboek. Bij enkele Haarlemmers van heden zou, dit lezende, het verlangen kunnen opkomen die wan deling van één en een kwart eeuw geleden door hun geliefde Spaarnestad in die tijd nog eens te beleven. Zouden zij niet wee moedig worden bij het zien van alles wat verdween? Andersen bezocht in die verre dagen enkele zeer Haarlemse zaken: Costers standbeeld, Costers huis en de Grote Kerk met het Muller-orgel, waarop juist een traditionele dinsdagmiddagbespeling was. Op enkele punten van verschil tussen 1847 en 1972 wilde ik hier graag ingaan. 144

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Jaarverslagen en Jaarboeken Vereniging Haerlem | 1971 | | pagina 146