slotte in juli 1856 op de Grote Markt kon worden onthuld. In
zijn reeds eerder geciteerde brochure1 vertelt C. Ekama de ver
dere lotgevallen van het afgedankte standbeeld: „Weinig heeft
men toen daarbij gedacht dat het oprigten van het steenen beeld
zooveel moeite had gekost en met zooveel opofferingen was ge
paard gegaan, toen dit „horribile dictu" met een malle-jan naar
zijn oude standplaats werd teruggebragt, waar het (mijns inziens)
beter voldoet dan op de Markt. Jammer dat het reeds beschadig
de beeld door onkundigen is opgeknapt en in een geel nankisch
pakje gestoken." (p. 17)
Niet minder bewogen dan de geschiedenis van het Coster-stand-
beeld is die van zijn huis waarover een anoniem verschenen
brochure Lotgevallen van Costers woning uit 1851 bestaat van
de hand van Abr. de Vries. Toen Andersen het Coster-huis in
1847 bezocht was er tot ergernis van vele vereerders van deze
gewijde plaats een tapperij in gevestigd, het „Bosche koffijhuis" -
om zijn slechte reputatie het „Booze koffijhuis" bijgenaamd -
dat na in 1818 te zijn ingestort weer uit zijn as herrezen was. De
gevel werd tijdens Andersens bezoek nog gesierd door een groot
schilderstuk, in olieverf op een houten paneel aangebracht, dat
waarschijnlijk uit het begin van de 17e eeuw dateert. Het stelde
meer dan levensgroot de uitvinder van de boekdrukkunst in ge
woon overheidsgewaad voor. Het werd ettelijke malen overge
schilderd met verandering van details en opschriften, rekening
houdende met nieuwe opvattingen over de uitvinding van de
boekdrukkunst. Zo werd de anachronistische drukpers, die nog
in 1628 naast Coster stond afgebeeld, later vervangen door een
bord waarop na allerlei veranderingen in 1847 te lezen stond:
M.S.
VIRO CONSULARI
COSTERO LAURENTIO,
HARLEMENSI,
TYPOGRAPHIAE
INVENTORI,
CIRCA ANNUM
MCCCCXXX.
148