Bij een verbouwing in 1850 werd het geschilderde portret3 ver
wijderd en op initiatief van de Rederijkerskamer „De Wijngaard
ranken" vervangen door de gedenksteen die, onthuld op 7 mei
1851, er nog te zien is.
De spoed waarmee Andersen het station verliet doet vermoeden,
dat hij op de hoogte was van het tijdstip waarop publieke orgel
concerten in de Bavo werden gehouden. Dat was sinds 1845 op
dinsdag en donderdag van 1 tot 2 uur. De traditie der orgelcon
certen dateert van ver voor de aanwezigheid van het beroemde
Muller-orgel (bouwjaren 1735-1738) in de kerk. In 1634 besloot
de Raad naar aanleiding van een request door enige Haarlemse
muziekliefhebbers opgesteld tot het geven van orgelbespelingen
in het middaguur, wanneer vele wandelaars door de kerk liepen,
daar deze als passage van de ene naar de andere straat fungeer
de.
Hoe gaarne zou de Haarlemmer van 1972 dat orgelconcert uit
1847 - al was het maar als merkwaardigheid - nog eens willen
horen! Aan de orgelbank zat op dat ogenblik Johannes Petrus
Schumann (1777-1865), die sinds 1801 organist van de Grote
Kerk was en dit ambt tot 1858 zou bekleden. Hij was leerling en
opvolger van Jan Radeker (1738-1799), die sterk onder de in
vloed stond van de orgelstijl (of liever het gebrek aan stijl) die
de virtuoos G. J. (Abt) Vogler (1749-1814) in zwang had ge
bracht.
Van Schumanns spel bezitten wij twee getuigenissen van Goethe s
vriend, de musicus K. F. Zeiter (1758-1832) en van de al eerder
genoemde Franse journalist Edmond Texier. Beiden hoorden
hem niet tijdens een openbaar orgelconcert, maar bij een parti
culiere bespeling, die men tegen betaling van f. 12.— van de orga
nist kon verlangen. Men mag wel aannemen dat er geen verschil
van programma bestond bij deze twee soorten van orgelbespe
ling.
Zeiter schreef op 26 october 1823 aan Goethe: „Men heeft
zeker genoeg gehoord van het wonderorgel van Haarlem maar
nu heb ook ik niet alleen erover gehoord. De organist gaf ge
durende een vol uur hekserijen van allerlei aard ten beste die
door de zondeval van de abt Vogler over het geslacht der orgels
149