zijn gekomen. Oorlog, veldslag, kraken en kreunen, dondersla
gen, bliksem, hagel en regen, liedjes uit [Webers] Freischütz,
koren, aria's, ja zelfs recitatieven uit Haydn's Schöpfung botsten
en buitelden over elkaar als schapen de stal uit. Denk niet dat ik
overdrijf: werkelijk, het was zo! ja, ik kom zelfs maar al te vaak
hetzelfde euvel tegen. Toch ben ik de goede man die zo zijn best
deed dankbaar, terwijl ik op deze wijze het hele orgel van 60
stemmen met 12 blaasbalgen apart en tezamen in volle kracht in
werking kon zien. De organist Schumann is niet weinig trots op
zijn orgel dat hij goed in orde houdt en waarop hij zich geregeld
alle donderdagen alleen laat horen. Toen ik hem hierover een
compliment maakte ging hij daar zo zwaarwichtig op in dat onze
dames voor wie een vol uur orgelspel misschien al te veel ge
weest was mij er bij de mouw vandaan trokken."4
Edmond Texier hoorde Schumann omstreeks 1855 op het laatst
van diens ambtsperiode: „Ik slaagde er in om gezamenlijk met
een gezelschap de 12 guldens bijeen te brengen die de gebruike
lijke vergoeding zijn voor de organist, belast met de demonstratie
van het orgel. Wij kregen verschillende zeer lawaaiige stukken in
oude stijl te horen: een of andere veldslag met militaire marschen,
kanonschoten, kreten van stervenden, overwiningsfanfares, treur-
marschen en die eeuwige pastorale, het verplichte thema bij alle
orgeldemonstraties waarin steeds weer herdersfluiten, de zoete
geneugten van het land, boerendansen en vooral het daarbij on
vermijdelijke onweer worden nagebootst. Verwend als ik in de
programmamuziek ben door de verheven compositie van Beetho
ven, moet ik bekennen dat de - naar ik aanneem - weinig origi
nele improvisatie van de Haarlemse organist slechts een matige
indruk op mij maakte, maar zij openbaarde wel alle mogelijk
heden van het instrument, die geweldig zijn. Ik begon het te be
treuren dat niet de vingers van een J. S. Bach of zelfs een Men
delssohn het tot klinken brachten Inderdaad, in enkele van
zijn heldere ogenblikken speelde de organist een paar composi
ties van oude meesters, waarvan de eenvoud gelukkig afstak bij
de rest van al dat aanmatigende spektakel."5
De niet zeer muzikale Andersen zal dit alles niet hebben gehin
derd, evenmin als het rondlopen (met hoed op!) tijdens de con-
150