HET GASTHUIS VOOR BESMETTELIJKE
ZIEKTEN TE HAARLEM
1857-1876
Wij kunnen ons moeilijk de betekenis van de besmettelijke ziek
ten in de vorige eeuw nog indenken. Om slechts de twee ergste
te noemen: Cholera trad herhaaldelijk in ernstige epidemieën op;
pokken waren er eigenlijk altijd, maar daarbij kwamen ook nog
epidemische verheffingen. De mortaliteit van deze ziekten was
groot. Zo kwam in Haarlem in 1849 een cholera-epidemie voor,
waarbij 233 patiënten overleden, terwijl de bevolking in dat jaar
slechts 29000 zielen telde.1 In 1853 waren er 16 cholerapatienten
met 10 sterfgevallen2 en in 1855 54 gevallen van cholera, waar
van er 31 stierven.3 In 1871 waren er in Haarlem 62 gevallen van
pokken; 13 patiënten stierven.4 In 1872 meer dan 96 gevallen van
pokken, waarvan er 45 overleden.5 In andere steden was het
niet anders, ja soms nog veel erger. Bij nadering van de gevrees
de cholera richtte vrijwel iedere stad een noodziekenhuis in, vaak
cholera-hospitaal genoemd, als men niet reeds een min of meer
permanente verplegingsinrichting voor besmettelijke ziekten had.
Zo had Amsterdam zijn Buiten-Gasthuis, het vroegere pesthuis;
Rotterdam richtte in 1848 een bestaand gebouw voor cholera-
lijders in; Gouda had reeds in 1832 een tijdelijk cholera-hospi
taal; Delft bestemde, eveneens in 1832, een deel van het Oude en
Nieuwe Gasthuis tot dat doel. Uitvoerig is de verpleging van
cholera-patienten in Leiden beschreven.6 Daar heeft deze ziekte
veel meer slachtoffers dan in Haarlem gemaakt: In 1859 waren
er 553 patiënten, waarvan er 370 overleden en in 1866 waren er
1324 cholera-patienten met 881 sterfgevallen. Zowel in 1859 als
in 1866 werd de lakenhal, het tegenwoordige museum, tot cho
lera-hospitaal ingericht.
Haarlem had wel het Buiten-Gasthuis op de Schotersingel, het
vroegere leproos-, pest- en dolhuis, maar dit was na 1856, zoals
wij zullen uiteenzetten, als cholera-hospitaal niet bruikbaar.
Daarom richtte het gemeentebestuur in 1857 het gasthuis voor
154