Het verzuimde samenspel tussen de kunstschatten onderling, deed immers ook het interieur afbreuk, zodat men het geheel kon er varen als een prachtig instrument, dat onvoldoende werd be speeld. De tijdelijke tentoonstellingen „Kunstenaars uit de Eeuw van Frans Hals" in 1946, „In de Bloemhof der Schilderkunst" in 1947 en de Zomertentoonstelling in 1948, met de aanwinsten uit de recuperatie (waarover straks meer), boden de kansen de mu seum-ruimten vrijer te bespelen en de mogelijkheden te beproe ven die het rijk gevarieerde interieur bood. Mede hierdoor werden de drie bewuste feilen duidelijker gesigna leerd: 1. in de opstelling ontbrak elk systeem, 2. de wanden wa ren te overladen om overzichtelijk te zijn, 3. de schuttersstukken van Frans Hals ontbeerden de vereiste „leefruimte" om de sa menklank, die er in de doelenzaal door Frans Hals aan was ge geven, recht te doen wedervaren. Een eerste vereiste was dus het vormen van een schilderijen-de pot, waarin de minder belangrijke kunstwerken, systematisch ge ordend, konden worden ondergebracht. Dit schiep de mogelijk heid de bloem der verzamelingen in chronologische orde - en waar mogelijk - met instructieve samenhang te exposeren. De rijkdom der verzamelingen of - zo men wil - het ontoereikende van de bestaande ruimte, dwong de schilderijen in de meeste za len in twee lagen te hangen, een euvel, dat nog steeds de nood zaak van toekomstige uitbreiding eist. Voor de opstelling van de schuttersstukken van Frans Hals had men in 1913 gemeend het ideaal gevonden te hebben in de spe ciaal daarvoor ontworpen kabinetten in de zuidelijke vleugel, waar ze omgeven door schilderijen van kleiner formaat - „ver dronken" in de veelheid en het samenspel ontbeerden, waarvan hierboven werd gerept. Het beschikbaar komen van de tentoon stellingszaaltjes in het Museum Het Huis Van Looy in 1950, schiep de mogelijkheid om de grote tentoonstellingszaal, in 1920 gebouwd voor het houden van tijdelijke tentoonstellingen, te be stemmen voor Hals' schuttersstukken Ao. 1627, 1633 en 1639. Hiermee kregen zij de „leefruimte" die de dimensie van de doe lenzaal gelukkig nabij komt, vooral na de vernieuwing van deze 168

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Jaarverslagen en Jaarboeken Vereniging Haerlem | 1971 | | pagina 170