banttentoonstelling, de Quatorze Juillet vieringen in het „Para
dijsje" achter de Witte Herenstraat, het Roversbal, de jaarlijkse
dies-natalis diners en bovenal de beroemde tocht naar Thorn,
waar Teisterbant het duizendjarig bestaan van dit Limburgse
stadje meevierde, omdat het in 951 door de graaf van Teisterbant
gesticht was. Wij waren allang van tevoren aangekondigd en de
feestvierende gemeente verwachtte er wonder wat van. Met een
hele deputatie, in tien auto's, togen wij er heen, maar toen puntje
bij paaltje kwam moest de Rijnlandse Academie er voor opdraai
en om de verwachtingen waar te maken. De Secretaris (schrijver
dezes) had een groot alexandrijns gedicht van minstens dertig
strophen gemaakt, op de toeter der rhetorica geblazen, over
Bilderdijk en Thorn en natuurlijk de Verbondenheid van Noord
en Zuid. Dit hadden wij tenminste (op schrift). Verder hadden
wij niets. Ja toch: wij hadden Godfried! De schrik sloeg ons een
beetje om het hart toen wij in de prachtige zomeravond op de
feestwei aankwamen. Uitgezonderd de zuigelingen en een paar
stokoude grijsaards, was de gehele bevolking present. „Let op,
fluisterde Godfried mij in het oor, toen wij het erepodium be
traden, „nu gaan we met jouw gedicht de wonderbare broodver
menigvuldiging maken. De avond moet vol."
En de avond kwam vol. Boordevol. In een schitterende boog van
oratorisch vuurwerk werkte hij naar een climax toe, waar ik de
top van die Parnassus kon bestijgen en mijn gedicht luidkeels
voordragen. Daarna nam hij de draad weer over naar de apo
theose, waarop de bevolking in gejuich en de fanfare in een feest-
mars losbarstte.
Dat was Teisterbant. Dank zij Bomans.
Zijn staat van dienst in het Haarlemse leven zou een hele litanie
kunnen vullen, zo was hij o.a. lid van een der vele opvolgende
Hildebrand-comités (zijn vader was het ook geweest) - het slot-
comité dat eindelijk het beloofde land mocht betreden en het
monument zien onthullen. Ook was hij medeoprichter en voor
zitter van de „Haarlem Branch" van de Dickens Fellowship, de
eerste loot op het vasteland van dat vermaarde engelse genoot
schap. De Haarlemse tak bestond nauwelijks een jaar, toen hij al
het waagstuk uithaalde om de „Annual Conference de jaarlijk-
53