beurs was een gunstige factor, die mede de doorslag gaf tot de
transactie. De notaris meende in de koopakte de opstal te moe
ten aanduiden als „de ruïne Begijnhof 20". De diepste vernede
ring van ons monument moest echter nog komen. De „korte ter
mijn" waarover de directeur van bouwtoezicht sprak in zijn
brief van 31 januari 1961, was inmiddels tot een periode van
ruim 8 jaar uitgedijd. Genoemde functionaris bleef het proces
van de verdergaande aftakeling nauwlettend volgen en hield zijn
mensen gereed om toe te slaan. Bij raadsbesluit van 12 maart
1969 deed de gemeente van de eigendom afstand, voor een be
drag van 10.000,-, met inbegrip van de aangrenzende grond.
Stadsherstel Amsterdam behoefde niet lang uit te zien naar een
toekomstige huurder. Reeds geruime tijd was de vereniging van
makelaars in onroerende goederen op zoek naar een passend
onderkomen. Het restauratieobject Begijnhof 20 bleek in rede
lijke mate aan de gestelde eisen te voldoen, zodat ons monument
de bestemming van makelaarsgildehuis kon tegemoetgaan. In
middels hadden zich echter andere inzichten ontwikkeld met be
trekking tot de voorgenomen verplaatsing van Lombardsteeg 14.
Bij nader inzien werd dit een minder juiste gedragslijn geacht en
leek het beter om uit te gaan van de situatie zoals deze werkelijk
is geweest. Aanwijzingen omtrent de oude toestand werden onder
andere gevonden op een oude foto van de zuidzijde van het Be
gijnhof, voorkomend in het boekje over de restauratie van de
Waalse Kerk, dat in 1939 het licht zag. Bij nadere beschouwing
bleek de noordgevel van Lange Begijnestraat 6 nog de sporen te
bevatten van de aansluiting van het huis dat daar tegenaan heeft
gestaan. Zo werden ook op de westgevel van Begijnhof 20 de
contouren aangetroffen van het dak van de gesloopte belending.
Aan de hand van deze gegevens kon de vroegere bebouwing op
de hoek van het Begijnhof en de Lange Begijnestraat tamelijk
betrouwbaar worden gereconstrueerd. Het resterende hoekhuisje
nummer 20 was het restant van een vrij grote behuizing. Blijkens
het archiefonderzoek hebben er vooraanstaande Haarlemmers
gewoond, waaronder mr. Dammas Guldewagen, die in 1658
gemeentesecretaris was. Een verkoopakte uit die tijd omschrijft
het huis als voorzien van veel „fraije en bequame vertrecken
111