Het in restauratiewerk gespecialiseerde architectenbureau Rap-
pange te Amsterdam ontving opdracht tot het maken van een
geheel nieuw plan, gebaseerd op de resultaten van het historisch
onderzoek. Dit plan voorzag in de herbouw van een gedeelte van
de aansluitende bebouwing aan het Begijnhof en van de haaks
daarop staande tussenbouw, die aansluit tegen Lange Begijne
straat 6. Het ondiepe voorhuis dat zich aan laatstgenoemde straat
bevonden heeft en te zien is op de prent van Schouten, werd niet
in het plan opgenomen. Dit gedeelte is onbebouwd gebleven en
werd met een tuinmuur van de straat afgescheiden. Er stond
reeds een muur van oude steen, sinds de slopers hier bezig waren
geweest en slechts het hoekje nummer 20 aan het doodvonnis
hadden onttrokken.
De tijd die gemoeid was met het maken van het nieuwe plan en
het bijbehorende overleg bleek ons monumentje noodlottig te
zullen worden. De jeugd gebruikte het als speelhol, hetgeen zijn
gesteldheid geen goed deed. De open ruimte achter de scheidings
muur werd een vuilnisbelt. Oude fornuizen, matrassen en andere
overbodige zaken vonden er een rustplaats. Stadsherstel beklaag
de zich over deze toestand en de gemeente nam op zich, tot or
denende maatregelen over te gaan. Er kwam een werktuig met
scheppend vermogen om de rommel in laadbakken te deponeren.
Misschien was er in een onbewaakt ogenblik een lichte aanraking
met de al niet meer zo stevig op zijn benen staande „ruïne".
Terwijl monumentenzorg zich nog van geen gevaar bewust was,
werd alarm geslagen en zette bouwtoezicht het offensief in. Dit
was op 7 oktober 1970, dus bijna 10 jaar na de waarschuwing
dat er op korte termijn iets gebeuren moest. Wat eens een fraaie
met goudleer behangen kamer was werd opeens een brok lucht
boven een grote hoop puin. Slechts de met een tongewelf over
kluisde kelder mocht blijven staan, hoewel ook dit niet lang meer
zou duren. De volgende activiteiten bestonden uit het plaatsen
van een schutting en het instellen van een archeologisch onder
zoek. De jeugd zag zich een speelgelegenheid ontnomen, hetgeen
voor enkele knapen aanleiding was tot tegenmaatregelen. De
wraak gold het gewelf van de kelder, dat op een zeker ogenblik
in een totaal kapotgeslagen staat werd aangetroffen. Op deze
112