streden. Zijn leven is niet te begrijpen zonder haar er direct en
ten volle bij te betrekken als „het spiegeltje" van zijn ziel.
In augustus 1930 vangt zijn ambtelijke loopbaan in Haarlem aan
bij het gemeentelijk waterbedrijf. Zijn ervaring en bruikbaarheid
als ingenieur leiden ertoe, dat hij soms „uitgeleend" werd aan
het Bedrijf Openbare Werken en ook aan de Dienst voor het
Bouw- en Woningtoezicht. In 1938 wordt hij bevorderd tot adj.-
directeur voor de afdeling water en in 1942 voor de afdelingen
gas en water van de Nutsbedrijven, waarin het waterbedrijf een
tijdlang is opgegaan.
Om redenen van techniek en organisatie wordt in 1945 het wa
terbedrijf weer afzonderlijk beheerd en dan is Hollaar de aan
gewezen man om er directeur van te zijn. Tot zijn pensioen in
1961 was hij er bezielende leider van. Zijn beloning voor zijn
vele kwaliteiten kreeg gestalte, doordat hij toen benoemd werd
tot Officier in de Orde van Oranje-Nassau.
Bij alle weemoed om de verloren collega en vriend, om het ver
lies van een oude Meester, waaraan door de jongere vakgenoot
graag verantwoording werd afgelegd en waarbij altijd raad en
steun gevonden kon worden, overheerst bij schrijver een gevoel
van diepe dankbaarheid in de geest van ir. Henk Hollaar en naar
zijn voorbeeld te mogen voortwerken. Voortwerken in een be
drijf, dat in zovele dingen en in gelukkig vele daarin aan
wezige mensen uit zijn tijd nog zijn kenmreken draagt. Kenmer
ken voor diegenen, die de Tekenen van vakmanschap, goede
trouw en kameraadschap nog lezen kunnen. Tekenen van een
voud door waarachtigheid en van gehoorzaamheid aan de Al
macht, die de zin van ons leven bepaalt.
S. J. Meijn
44