337
Als ik me in de prille lente
begaf naar het jeugdorkest -
viool onder de arm hing de iepen
bloesem boven de vaartkant
in de stad van
Als ik me weer eens geamuseerd had
met Hil'brands Meester Bruis,
trok sterk aan haar oever de plek mij -
warm en zo ver! in 't zuidwest
der stad van
Als ik terugdenk aan het kerkje
dat langs dit water staat,
klinkt weer het begeesterde woord van
Heering, De Ligt, De Kadt er
tot de stad van
Als ik in school genoot des avonds
van het grammofoonconcert,
dreef zwoel door het raam de geur aan der
bloeiende rozentuinen
in de stad van
Als ik 's zondags naar de koepel
mij spoedde aan de Dreef,
schonk de H.O.V. soms verpozing -
zo door de Pastorale -
aan de stad van
Als ik de weg insloeg naar het naaldveld,
het pad langs naast de beek,
lagen de oevers getooid met sleutel
bloem, violier en orchis
dichtbij de stad van