338
Als ik daalde bij de hoeve
naar het donker beukenwoud,
galmden koebellen uit de weide
helder op van het landgoed
bij de stad van
Als ik in het zomers duister
de stille duinweg koos,
zwol rondom de beurtzang der nachte
galen uit de bossages
nabij de stad van
Als ik in vrije uren wielde
door het statig achterhek,
lag zijdelings het artisjokken-
veld van het grote buiten
bij de stad van
Als ik mij dit zo voor de geest haal,
verschijnt mij ook het gelaat
van een dezer Erven, ons nodend
vriendelijk in de dogcart
dichtbij de stad van
Als ik bedenk waar het gebeurde -
opzij van Boekenröo -
rijst het beeld van de Jonkheer, eens tonend
ons de rij zijner Ahnen
nabij de stad van
Als ik mij dit hier klaar herinner,
dan ook zijn laatst bezoek
en hoe hij de buit met ons deelde
steeds van het winters jachttij
bij de stad van