79 De herdenking van het beleg van Haarlem 1572-1972 Ik moge u allen hartelijk welkom heten. En wel zeer in het bij zonder u mijnheer de Commissaris der Koningin in de provincie welks grondgebied vóór vierhonderd jaren in belangrijke mate het strijdtoneel was van het verzet tegen de Spaanse overheersing. Wij zijn u zeer erkentelijk voor het feit dat u deze tentoonstelling wilt openen. Bijzonder welkom ook u hooggeleerde Van der Gouw voor uw spontane bereidheid om voorafgaande aan de opening deze ex positie voor ons te willen inleiden. Zoals gewoonlijk is ook deze bijzondere tentoonstelling niet uit sluitend uit stadsbezit samengesteld. Verschillende openbare en particuliere verzamelingen, waaronder met name die van HM de Koningin, hebben het materiaal voor deze expositie geleverd waarvoor onze zeer hartelijke dank. Onze zeer hartelijke dank omdat uitlening geen plicht doch een gunst is, een gunst die om een veelheid van plausibele redenen niet altijd verleend kan wor den. Hartelijk dank evenzeer aan het Comité voor deze tentoonstel ling dat onder de bezielende leiding van zijn voorzitter, de heer Van Valkenburg, geruggesteund door de heer Couvée en zijn medewerkers alle moeilijkheden, en die waren er vele op velerlei gebied, heeft weten te overwinnen. De voorzitter toonde zich daarbij een waardig nazaat van Kenau Simonsdr. Hasselaer. Tenslotte dank ook aan de Kerkvoogdij van de Ned. Hervormde Gemeente alhier voor de medewerking en gastvrijheid aan ons betoond. Wanneer wij onze veelbewogen geschiedenis doorbladeren dan zouden wij vrijwel jaarlijks de gelegenheid kunnen aangrijpen tot herdenking van gebeurtenissen die van ingrijpende betekenis ge- Op donderdag 19 april 1973 vond in de Grote Kerk te Haarlem in het kader van de herdenking van het beleg de opening plaats van een aan dit beleg gewijde tentoonstelling „Men sagh Haerlem bestormen Bij deze opening werd eerst het woord gevoerd door de burgemeester van Haar lem, mr. dr. L. de Gou:

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Jaarverslagen en Jaarboeken Vereniging Haerlem | 1973 | | pagina 81