163
Weldra werd tot stadsuitbreiding besloten. Salamon de Bray's
ontwerp uit 1644, om van Haarlem een ronde vestingstad te
maken, werd aanvaard. Eerst in 1671 werd de „Commissie tot
den Nieuwen Uitleg" ingesteld, die de uitvoering van de noorde
lijke uitbreiding tussen 1672 en 1691 zou begeleiden.
De stadsmuren werden aan de noordzijde 600 m verlengd tot het
nieuw gegraven Staten Bolwerk, waardoor het stadsgebied haast
verdubbeld werd (kaart 1). Spoedig kreeg het nieuwe gebied de
benaming van Nieuwstad. Daar De Bray van mening was, dat
het bij de stad te voegen gedeelte woest en vol disordre
was moest tot veler ergernis alle bestaande bebouwing ver
dwijnen om recht te doen aan de toen in zwang zijnde strakke
geometrische kavelindeling 3.
Bij het gereedkomen van deze werkzaamheden liep Haarlems
„Gouden Eeuw" echter al ten einde. Al vroeg in de 18de eeuw
bracht „De afnemende industriële bedrijvigheid aan steeds
grotere delen van Haarlems bevolking toenemende armoede, met
de Franse bezetting als dieptepunt" 4.
„Dat de bevolking van Haarlem met de industrie achteruit ging,
blijkt duidelijk uit het lot van de stadsuitleg uit 1680. Aan de
hoofdstraten van de Nieuwstad (Kruis- en Jansweg) werden wel
woningen gebouwd, maar grote delen ervan bleven braak liggen
of dienden als tuin- of weiland, omdat er geen mensen waren om
er te gaan wonen. Alleen aan de Heeren- of Nieuwe Gracht ver
schenen op den duur enkele grote huizen van rijke zijdefabrikan
ten" 5 (afb. 1).
Daarnaast werden er onder meer een drietal hofjes gebouwd en
woningen voor wevers en andere ambachtslieden tussen de Kruis
en Jansweg. Ook de „Hortus Medicus" werd korte tijd in de
Nieuwstad gevestigd, maar verdween spoedig weer, waarna dit
terrein tot 1865 als stadstuin verhuurd werd aan tuinders en
bollenkwekers.
Rond 1800 was veel van deze bebouwing alweer verdwenen:
ja, zoo sterk was het verval van de stad, dat er tusschen de
jaren 1734 en 1807 in verschillende stadswijken meer dan 1200
percelen werden gesloopt, ten gevolge waarvan een aanzienlijk