181
blijkt, dat niet zozeer afbraak van woningen dan wel het ont
trekken van woningen aan de woonbestemming deze daling voor
2/s deel verklaart.
De voortzetting van de bevolkingsdaling en de toename van het
aandeel alleenstaanden zal ook verband houden met de aard van
de woningvoorraad. Doordat al vroeg de fraaiste en grootste
panden een kantoorbestemming hebben gekregen (de Bolwerken,
Kenaupark etc.) is de gemiddelde woninggrootte, gemeten naar
het aantal vertrekken per woning aanzienlijk kleiner dan voor
de hele stad. Deze stelling berust op het vergeleken met de stad
hoge percentage 1 en 2-kamerwoningen (10,2 tegen 1,6) en het
lage percentage grote woningen met 5 of meer vertrekken (59
tegen 75,6).
Functieveranderingen
Uit het voorgaande is reeds gebleken, dat de woonfunctie in de
Nieuwstad steeds meer is verdrongen door andere vormen van
ruimtegebruik: winkels en horecabedrijven rond het station en
langs de Kruis- en Jansweg, kleine bedrijfjes tussen Kruis- en
Jansweg, lichte industrie tussen Ripperdapark en spoorbaan en
kantoren in de villa's en herenhuizen. Een en ander wordt ge
staafd met het feit, dat in de Nieuwstad in 1956 11,6% van alle
woningen valt onder „woningen met bedrijf" tegen 6,4% voor
de stad. Hieruit valt tevens op te maken, dat er bij diverse be
drijven toch nog vaak boven de bedrijfsruimte wordt gewoond.
Aan de hand van een tweetal kaarten over het ruimtegebruik van
de niet-woonfuncties in de Nieuwstad voor de jaren 1959 en
1969 is nagegaan, in hoeverre in de bovenbeschreven situatie
nog veranderingen zijn opgetreden, waarbij een viertal functies
zijn onderscheiden, buiten het wonen.
De groep „bedrijven, fabrieken, transport, opslag e.d." is in deze
periode en de daaropvolgende jaren qua ruimtebeslag sterk te
ruggedrongen, vooral door de sloop van de bedrijfsbebouwing
tussen Kruis- en Jansweg.
Hetzelfde geldt voor de groep „winkels, horecabedrijven, ver
maak e.d.".
In 1959 waren er nog slechts enkele „pensions en rusthuizen"