230 Haarlem een gevolg was van het ontbreken van slachtoffers; dat de protestanten zo'n kleine minderheid vormden, dat het niet nodig was intolerant op te treden. Wat ook het geval mag zijn, het valt niet te ontkennen, dat er een duidelijke opbloei van protestantisme en met name Calvi nisme, in de omgeving van Haarlem viel waar te nemen. Rond 1565 was het Calvinisme merkbaar aanwezig: „In 1566 ging een stortvloed van hagepreken over het land. Ook nabij Haarlem, onder Overveen, het rechtsgebied van de Brederode's, hadden preken in de openlucht plaats, zonder dat de overheid er iets tegen deed. Naarmate het jaar vorderde werden de preken dichter bij huis gehouden, tot bij het Leprooshuis aan de tegenwoordige Schotersingel. Veel inwoners der stad gingen er luisteren" 7. Uiteindelijk dreigden de protestanten hun diensten nog dichter bij de stad te houden; ja, zij hadden al hoop op uitoefening van hun godsdienst midden in de stad. Op 28 augustus 1566: „was gelesen missive van die van der nyeuwer religion daer by zij luijden versochten een plaetsje binnen dese stede omme hen lieden predicatien te mogen aanhoren, daerop gesloten werde, dat men de voorsegde missive zal heelen, ende henluyden doen antwoorden dat d'overheyt deser stede genen machte en heeft. Ende dien zij hier mede en nyet tevreden en zijn, dat zijluijden 't zelve zullen mogen mondlyck versoucken aen mijn heren van der vroetschappen 8. De bestuurderen bleken voor het ogenblik niet bereid met de „sectariërs" te onderhandelen en zelfs niet bereid om bekend te maken, dat er al voorbereidend contact met hen was geweest. Als men zich echter realiseert, dat de stad diezelfde week bericht had ontvangen van de beeldenstorm, dan kan het stadsbestuur toch nauwelijks verweten worden, dat het niet stond te trappelen om met „die van de nieuwe religie" zaken te doen. Na enkele maanden was de situatie of het gevoelen van het stadsbestuur enigszins gewijzigd. Midden oktober werd de vroed schap een brief voorgelezen „van eenige alhier noemende de gereformeerde gemeente" 9. Daarin klaagden de protestanten, dat zij „overmits d'injurien van de winterschen hemele, voorts aen nyet meer onder den bloten hemel heure predicatien en souden

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Jaarverslagen en Jaarboeken Vereniging Haerlem | 1974 | | pagina 232