236
dezelfde dag dat voor de bouw van die schuur toestemming werd
verleend, vergaderden de vroedschappen met „een groot deel van
den moutmakers oick van de rijcke ende achtbare poirters 19
cm aan hen hun beslissing uiteen te zetten. Het argument van de
vroedschap waar alles om draaide, was, dat het in het eigen
belang van de moutmakers enz. was orde en rust in de stad te
helpen handhaven. De vroedschap smeekte hen haar bij te staan
„sonder eenige kercken oft cloosteren binnen dese stede te be-
gere, oick voor te houden dat zijlieden alle beeltstorminge ende
kerckenschendinge behoren te beletten ende de predicatien (in
dien yemant die bestent binnen te brengen) buyten de stede te
weeren met alle heurlieden vermogen 20. Daarop werd het
voorstel gedaan, dat zij met elkaar de bouw van „de houten
huysse" zouden ondersteunen en desnoods subsidiëren. De rede
nering is wel plausibel, maar houdt weinig rekening met Philips'
recente stellingname tegenover niet-kathclieke praktijken. De
vroedschap verwachtte, dat wanneer de sectariërs tevreden ge
steld zouden zijn, zij zouden afzien van het vernielen van be
staande katholieke gebouwen. De aldus bereikte veiligheid zou
Philips plezieren en deze zou, op zijn beurt, instemmen met het
besluit van de vroedschap! Steunden de moutmakers en consorten
het stadsbestuur in deze zaak niet, zo werd hun waarschuwend
voorgehouden, en zou de stad schade lijden, dan zou Philips'
wraak over hen komen.
Ofschoon logisch - en wellicht ook effectief - als middel om de
rust te bewaren, zou deze logica niet blijken een effectief middel
te zijn om het onderhavige probleem op te lossen. Slechts de
meest verwarde geest kon ooit gedacht hebben, dat Philips II van
Spanje de bouw van een protestants heiligdom zou prefereren
boven wat dan ookook boven eventuele schade aan een van
zijn steden.
Vanwege de verwarring en het gevaar voor beeldenstorm wendde
bet stadsbestuur zich steeds meer tot de economische leiders van
de stad om hulp. De groep tot wie de bestuurderen zich wendden,
bestond voor een deel uit representanten van hun eigen klasse
van renteniers. Maar vaak, héél vaak, waren het brouwers, mout
makers en andere lieden uit kringen van handel en industrie.