254
in Haarlem. Nu, in december, werd ze echter door een veel
grotere macht bedreigd, n.l. het leger van Don Frederik. Met de
wetenschap hoe destructief die macht kon zijn (Zutphen, Naar-
den) kon men van de stadsregering niet verwachten dat zij vast
hield aan de in juli afgelegde eed. De hertog van Alva was uit
eindelijk de autoriteit in de Nederlanden en zijn dwangmiddel
lag nu op de drempel. Mooi-klinkende frasen over „trouw blijven
aan Z.M. de Koning" en tegelijk „de Prins van Oranje erkennen
als stadhouder van Holland" hadden hun betekenis verloren,
want de Prins was noch in naam noch feitelijk stadhouder van
Holland. De Koning, die men trouw verschuldigd was, had zijn
autoriteit gedelegeerd aan de mannen met wie Haarlem op dit
moment werd geconfronteerd. Zo zat dat! Met enige goede wil
zou de politiek van juli en december gezien kunnen worden als
opportuun - pogingen om dreigende machten te verzoenen -
maar het stadsbestuur speelde het spel slecht en slaagde er slechts
in bij beide partijen, Geuzen en Spanjaarden, de indruk te wek
ken van een besluiteloos en verraderlijk orgaan.
Toen men in de stad hoorde, dat de vroedschap had besloten
besprekingen te openen met de vijand, werd onmiddellijk actie
ondernomen om dit te verhinderen (misschien het beste bewijs,
dat de vroedschap er in 1566 wijs aan had gedaan geheimhouding
in bepaalde zaken te eisen).
„Maer Peter Kies cum sociis voorsegd hebben hier niet met allen
toe willen verstaen, want zij meer om haer eijghen profijt dan
om 't gemeen lands orbaer soliciterde, en hebben die selfde den
burgers nae dat die drie personen voorsegd vertrocken waren
te kennen gegeven. Maer niet als het ghesciet was, maer dat zij
met haer drien voorsegd ome die stadt in handen van den
hertoch van Alva te leveren, met verraet, nae Amsterdam ge-
trocken waren. Waerdoer Wigbot Ripperdadie toen ter tijt
alleen capiteijn binnen Haerlem was, heeft bijde de schutterijen
op die nieuwe Doelen doen vergaderen en de burgers die nu
bijnae deur dit spel als Pieter Kies met zijn adherenten haer an
gegeven hadden, 't welck inder waerheijt zoe niet en was, heel
ontsinnich bijna verwost waren, voerghehouden, off zij bij den
eede die zij den Conincklycke Majesteit gedaen hebben, ende